Op 21 februari 1669 verkochten Jan Dirckxsz, seylemaker, en Marij Willems, weduwe van Jan IJsbrandtsz Koningh te Saerdam de houtzaagmolen De Koning op de Valdeursloot aan Jelis Evertsz. Later werd de naam van de sloot meer gangbaar als Papenpadsloot. Evertsz betaalde met een losrentebrief. De waarde van die brief werd niet aangegeven . De leeftijd van de molen werd met de vondst van deze acte met 24 jaar verlengd, want Pieter Boorsma trof hem pas voor het eerst aan in een acte van 1693, waarin het eigendomsrecht van Teeuwis Cornelisz Meijn was vastgelegd. In 1707 was hij nog steeds eigenaar. De molen was toen waarschijnlijk in verval, want de verzekerde som was maar f. 500,- terwijl alle andere deelnemers voor minstens het dubbele op de lijst stonden.
Op de ‘schaatsenrijderslijst’ van 1726 – waarop 534 molens voorkomen – figureert De Koning of Boterton ook. Hij staat in de lijst van 110 Westzaandamse wagenschotzagers paltrokken. Gerrit Jansz Noomen werd door de drie schaatsers, die de lijst opstelden, als eigenaar genoemd.
De laatst bekende eigenaar is Guiliam van Elst, die in 1747 de verzekering van de molen liet schrappen . De Koning of Boterton overleefde nog twee jaar, maar stond waarschijnlijk stil. De molen viel in 1749 in handen van Lourens Hooglander en dat betekende het einde van De Boterton. Hooglander was sloper van zijn vak. Hij kocht de molen voor f. 220,-, wat het vermoeden doet rijzen dat het gaandewerk er al was uitgehaald.
Negen jaar later werd De Koning of Boterton nogmaals genoemd. Er werd toen een insinuatie uitgebracht tegen Guiljam van Elst, die nog steeds eigenaar was van het erf, waarop de molen De Koning had gestaan.
Op 22 december 1734 had hij samen met enkele medebewoners een padreglement opgesteld. Het ziet er dus naar uit dat Van Elst in dat jaar al eigenaar was van de molen. Op 11 februari 1758 werd hij gesommeerd een achterstallige schuld aan padgelden te betalen. Sinds 15 januari 1748 had hij niets meer bijgedragen aan het onderhoud van pad en bruggen. Claas Arentsz Bloem, eigenaar van ‘seecker stuk land, genaemt de Pieter Pontenven in Westsaerdam op de Valdeur of Papeveersloot, Claas Groot jr, de olieslager Claas Taan & Zn en Jan Hempel, ‘eigenaars van de verdere landerijen bewesten de voornoemde ven’, hadden de sommatie laten doen.
Van Elst werd er niet heet of koud van en antwoordde aan notaris Pieter Leur, die het stuk bij hem thuis was komen voorlezen: “Ik hoor en zie.” Hij nam het dus voor kennisgeving aan, hoewel hij binnen veertien dagen moest betalen of anders geen gebruik meer mocht maken van het pad en de brug, zodat hij niet meer van de weg naar zijn land kon komen .