De Koopman stond op de noordoever van de Hemmes, het met molens bezaaide schiereiland bij het Kalf in Oostzaandam. De molen was eigenlijk een vreemde eend in de bijt, want het wat de enige pelmolen tussen acht oliemolens. De Prolpot was de buurman aan de oostzijde. De Zaadzaaier stond ten noorden van de molen, die in 1693 werd gebouwd.
Jacob Pietersz Braak verzekerde De Koopman toen op 20 october, maar hij kreeg pas twee jaar later op 10 juni 1693 de windbrief. De administratie van de overheid werkte ook toen traag.

Jacob Simonsz Cardinaal gaf op 16 april 1743 zijn moeder Antje Jacobs Corver machtiging om zijn molen te verhuren of te verkopen met de boeier, die bij de molen hoorde. Kennelijk was er toen iets mis met de gezondheid van Cardinaal, want anders had hij ongetwijfeld zijn moeder niet ingeschakeld om dergelijke belangrijke zaken af te wikkelen. Zij was weduwe van Simon Cardinaal .
Op 10 december 1742 had hij de molen van haar overgenomen. Daarvoor had hij een zogenaamde schepenkennis ter waarde van f. 6000,- afgegeven. Op deze schuldbekentenis moest hij 2 ½ procent rente per jaar betalen. Over deze overname zouden de nodige problemen ontstaan met zijn zusters Jannetje, die weduwe was, en Neeltje, ‘een bejaarde dochter’, wat wilde zeggen dat zij nooit getrouwd was geweest.
Toen moeder Antje in 1745 overleed zat de schepenkennis van zoon Jacob in haar boedel. Deze werd op f. 6000,- plus rente getaxeerd. Hier tekende Jacob Cardinaal protest tegenaan, omdat hij volgens zijn zeggen al grote sommen had afgelost, die door zijn moeder niet waren aangetekend.
Uiteindelijk stelden de drie kinderen notaris Pieter Leur en de koopman Dirk Volger als onafhankelijke Goede Mannen aan om aan het conflict in alle vriendschap een einde te maken. Zij besloten op 22 juni 1745 dat ‘de molen voor f. 6000,- wordt ondergebracht in de boedel alsof er geen besegeltheyt is geweest en dat de molen publiq of onderhands verkocht zal worden.’
Op 29 januari 1746 was die operatie achter de rug en kon de boedel van Antje Jacobs Corver worden gescheiden. De drie erfgenamen kwamen er bekaaid af. Weliswaar had de molen f. 3800,- opgebracht plus nog f. 205,50 aan huur tot 1 februari 1746, maar de schulden van Antje waren zo hoog, dat er uiteindelijk maar f. 550,35 per persoon overbleef.
Neeltje was toen overigens gehuwd. Enige tijd eerder was zijn getrouwd met de koopman Willem Spiers .
De molen werd verkocht aan Jan Schuyt, die hem in 1745 voor f. 2500,- tegen brand verzekerde in het zogenaamde pelderscontract .

De Koopman hield stand tot 1894. Toen werd hij tot stellinghoogte afgebroken en vervoerd naar Barneveld, waar hij als korenmolen weer werd opgebouwd. Op 30 april 1941 nam de Rode Haan hem daar zo grondig te pakken, dat er niets van overbleef.