Hendrik Simonsz gaf in 1853 opdracht voor de bouw van de bovenkruier balkenzager De Nachtegaal ten westen van de Heerenwatering op de kruising en ten zuiden met de Papenpadsloot. Pieter de Vries, eigenaar van een grote molenmakerij met zo’n honderd man personeel in Zaandam, kreeg de opdracht. De bouwrekening van deze molen bleef bewaard. Dit bedrijf betimmerde in de hoogtijdagen zo’n honderd molens en bouwde niet minder dan zestien stoomhoutzagerijen.
Met de bouw van De Nachtegaal werd in mei 1853 begonnen. Aanvankelijk werkte er een ploeg van acht man aan. In totaal waren deze molenmakers 35 ¾ dag bezig, maar de volledige bouw van de molen zou tot april 1854 duren. In totaal werkten 34 verschillende molenmakers aan De Nachtegaal. De voornaamste activiteiten vonden plaats in de maanden oktober tot maart, met als hoogtepunt november. De werkdag bestond uit vier delen, telkens gescheiden door schafttijd.
Uit de loonstaat blijkt dat er nog al veel verschil zat tussen de zomer-en winterlonen. Waarschijnlijk omdat er ’s winters korter gewerkt kon worden, doordat de duisternis vroeger intrad.
In de zomermaanden varieerden de daglonen van f. 1,50 tot f, 0,40 per dag. In de herfst, winter en het voorjaar liep dat terug tot f. 1,05 per dag tot 40 cent voor de laagstbetaalden. Bij mooi weer in de lente kon het zomerloon wel gehaald worden. Zo betaalde De Vries zijn beste molenmakers in maart negen dagenlang dit loon uit. De loonstaat vermeldt tussen mei 1853 en maart 1854 in totaal 2066,5 mandagen.
De beste vaklieden waren: L. van Oostveen, Pieter de Vries, Pieter Lagard, Govert Homburg, Gerrit Eiland, Dirk Eiben, Heertje Tisse, Klaas van der Laan, Pieter Boorsma, de grootvader van de latere molenkenner en schrijver, Pieter Dekker, Anton Ketema, Johan Peters, Arend Kruijver, Pieter de Graaf, Klaas Rood, Jan Roeting, Arie Pos, Nardus Gras en Cor de Haan. Zij ontvingen het topsalaris van f. 1,50 per dag in de zomermaanden. In totaal werd er f. 2194,42 ¾ uitbetaald aan lonen.
Bij het verwerkte materiaal ontbreken de heipalen en het metselwerk voor de fundering van de molen. Deze werden door houthandelaar Simonsz zelf aangeleverd. De Vries bracht wel f. 10,- in rekening voor het gebruik van de heistelling. Ook het schilder-, teer- en rietdekwerk bleef buiten de rekening van molenmakerij Pieter de Vries, omdat dit werd uitbesteed aan onderaannemers. Het was toen nog niet gebruikelijk dat de aannemer over deze posten een winstpercentage berekende, zoals tegenwoordig gebruikelijk is.
Houtwerk
Omdat Hendrik Simonsz zelf houthandelaar was leverde hij al het vure-en grenenhout dat nodig was voor de achtkantstijlen, legeringsbalken en de tafelementstukken van het molenlijf, het zaaghuis en de houtloodsen. Ook de weeg-, vloer- en zolderdelen en de roedhouten werden door Simonsz geleverd en bleven buiten de rekening van de molenmaker, die wel al het overige benodigde hout leverde, zoals eike-, beuke- en iephout en azijn-, palm en pokhout.
Alles bij elkaar was dat toch nog voor een bedrag van f. 1921,22.
Een aantal zaken zijn in de rekening makkelijk te onderscheiden. Zo was de eiken af voor het wiekenkruis 24 bij 24 duim dik en 20 voet lang. Hij kostte f. 125,60. Deze as hield het trouwens niet lang uit, want hij werd nog tijdens het korte bestaan van de molen vervangen door een gietijzeren as.
De mannen van De Vries vervaardigden ook de zware voeghouten windpeul, middelbalk, ijzerbalk, pen balk en achterbalk, terwijl ook de uit eikenkrommers samengestelde euverringm, het cirkelvormige grondvlak van de kap uit hout van de molenmakerij werden gemaakt. De krommers waren stukken stam en wortel van een eik, die speciaal werden uitgezocht, omdat ze al een natuurlijke kromming hadden. Het iep-en beukenhout werd gebruikt voor o.a. de kamwielen.
Bij een bovenkruier zaagmolen zijn dat het grote bovenwiel, dat om de wiekenas is bevestigd, de bonkelaar, waarvan de dollen in dhet bovenwiel grijpen en die boven aan het eind van de spil zit, en de onderbonkelaar, waarvan de dollen in de staven van het varkenswiel passen, dat om de krukas is gemonteerd.
Bovenkruiers hadden maar een korte spil, omdat de krukas op de halve hoogte van het molenlijf werd opgesteld. Het bovenwiel van De Nachtegaal had 57 kammen en kostte f. 28,50. De onderbonkelaar stond op de rekening als spoorwiel, telde 42 kammen en kostte f. 16,80. Om het bovenwiel zat een houten hoep, die met 100 houten hoepnagels was bevestigd. Deze was nodig om de daaromheen sluitende vang van de molen het afslijten van het bovenwiel te beletten.
De uit zes stukken bestaande voering, zoals de hoep ook wel werd genoemd, bestond uit eikenhout en was even breed als het wiel. Dit wil moest uiteraard zuiver rond zijn. Dat bereikte men door de wieken te laten draaien als de vangstukken nog niet gemonteerd waren. Op één der voeghouten werd het schroodblok bevestigd, waarin een brede beitel verschuifbaar werd gemonteerd. Als alles goed was afgesteld, liet men de molen draaien. De beitel van het schroodblok werd heel langzaam naar voren gebracht en zo werd het wiel zuiver rond afgedraaid. Deze bewerking van het bovenwiel kostte f. 1,-.
De vang zelf werd uit 3 wilgenstukken van 14 duim breed en 23 voet lang gemaakt.
De molenroeden ontbreken op de rekening, maar alle houtwaren die nodig waren voor het zgn. optafelen – het afwerken van de wieken – worden wel vermeld. Deze waren meestal in voorraad en gemaakt van afvalhout. De kikkers, wervels en hekkenwiggen konden de krullenjongens, die voor 40 cent per dag werkten, worden gemaakt. De wat grotere onderdelen werden door een jongmaatje vervaardigd. In totaal werden voor De Nachtegaal 350 hekkenwiggen gebruikt om de heklatten in de roed te bevestigen. Elke heklat werd met drie wiggen vastgeslagen Per wiek werden 29 hekkens gebruikt, wat wel het meest voorkomende aantal in een molenwiek is.
Verder treffen we hanenkammen, zeilklampen, lange halsklampen, slingerklampen, kikkers en kieften aan. Allemaal onderdelen van een molenwiek, die dienen om de zeilen goed te bevestigen. Er werden 80 kikkers gebruikt, die in totaal f, 3,00 – nog geen vier cent per stuk – kosten. De hekwigjes stonden voor 60 cent per 100 op de rekening. De zestien roedwiggen, die werden gebruikt om de molenroeden vast te zetten in de askop kostten f. 4,80.
Om de zaagsleden goed voer de zaagvloer te geleiden waren lagers noodzakelijk, die van palm- en pokhout werden gemaakt. Daarvoor werden waarschijnlijk de 44 pond pokhout, 584 pond palmhout en 36 azijnen zaagneuten gebruikt.
IJzerwerk
Het ijzerwerk werd opgesplitst in twee posten: spijkers, nagels en boutijzers en het eigenlijke smidswerk. De krukas komt niet voor op de rekening, maar wel de noodzakelijke lagers en hun toebehoren. Waarschijnlijk had Hendrik Simonsz zich al zo’n krukas aangeschaft.
De spijkers waren altijd taps toelopend. Dit was voornamelijk gedaan, omdat er nogal eens onderdelen in een molen vervangen moesten worden. In totaal vergde de bouw van De Nachtegaal voor f. 176,25 aan spijkers, die op de rekening nauwkeurig per stuk zijn vermeld.
Het eigenlijke smidswerk bedroeg f. 130,61, waaronder een gegoten panpot (f. 17,60), die als lager voor het grote spil dienst deed. Dit was de grootste post.
Steenhouwerswerk
Er werden acht peluwstenen gebruikt, die samen f. 40,- kostten. Deze stenen werden gebruikt voor het afdekken van de gemetselde achtkantpilaren, waarop het ondertafelement en de achtkantstijlen van het molenlijf rustten. De halsteen, pensteen en de tegel vormen samen de lagering voor de molenas en kostten f. 56,50.
De rekening sloot op een bedrag van f. 4158,95, waarin de merkwaardige post “ mole opgeregt f. 30,-“ is opgenomen. Ging het hier om het honorarium voor de molenmaker, die ook de architect was, of om een douceurtje voor de molenmakers? Waarschijnlijk is het eerste, omdat de opdrachtgever altijd een “bestvat” – een vaatje bier – organiseerde als er wat te vieren viel.
Doordat opdrachtgever Hendrik Simonsz zelf heel wat bouwmateriaal leverde, liggen de totale bouwkosten een stuk hoger dan de rekening van Pieter de Vries. Waarschijnlijk vergde de bouw van De Nachtegaal een bedrag van rond de f. 7000,-. Op 25 april 1854 schreef Pieter de Vries met enigszins trillende hand ‘voldaan’ op de nota.
Sloop
De Nachtegaal zou zijn liet in het Westzijderveld niet lang zingen. In 1898 – veertig jaar na de bouw – werd de molen alweer afgebroken. De stoomzagerij van Simonsz had de windmolen overbodig gemaakt. Hij werd verkocht naar Heerhugowaard, waar De Nachtegaal als korenmolen weer werd opgebouwd.