De bovenkruier De Notenboom of Pijpkan aan het einde van het Blauwe Pad tussen de Vaart en de spoorweg was een achtkanter, waarvan het stichtingsjaar onbekend is. In elk geval was hij op 7 augustus 1721 present, want toen verkocht Pieter Claasz Verkruyssen uit Westzaandam de helft in de molen aan Gijsbert Gerritsz Hartogh. De Notenboom, die als lattenzager eindigde bleek als wagenschotzager gebouwd.
Hartogh betaalde f. 900,- en behoefde geen windrecht te betalen, wat een zeldzaamheid was . Dit betekent overigens niet dat er voor De Notenboom geen belasting op de wind rustte.
Toen drie schaatsenrijders in de winter van 1726 een lange tocht door de Zaanstreek maakten en daarbij een lijst van alle molens en hun eigenaar opstelden, die zij passeerden, figureerde ook De Pijpkan op deze belangrijke lijst. Als eigenaar werd Claas Jansz opgegeven. Vermoedelijk was dit de eigenaar van het andere halve part. Zijn achternaam is nimmer achterhaald en na 1726 is er ook nooit meer sprake van hem..
Gijs Hartogh bleef lang met de molen werken. Toen op 16 juni 1757 een padreglement werd opgesteld voor acht molens achter het Mr. Keesenpad en het Blauwe Pad was Gijsbert nog steeds eigenaar van De Pijpkan. Iedereen moest gebruik maken van het erf van de verfmolen De Grauwe Hengst en houtzaagmolen De Zwarte Hengst. Overeen gekomen werd dat het onderhoud van de brug over de wegsloot en het pad voor gezamenlijke rekening zou gebeuren en dat iedereen f. 2,00 per jaar zou afdragen aan de firma Mul & Noomen, de eigenaar van De Grauwe Hengst. Degenen, die ook gebruik moesten maken van de erven van De Zwarte Hengst, de oliemolen De Groene Ridder of de paltrok De Liefde of Hamburg betaalde aan de eigenaar van de betrokken molen nog eens f. 1,50. De molenknechts werd verboden een pijp te roken als ze over het pad gingen .
Op 14 januari 1768 droeg Hartog – de ‘h’ was toen uit zijn achternaam verdwenen – een half part in De Notenboom voor slechts f. 400,- over aan Jan Gijsbertsz Hartog met de vermelding ‘zijn soon’. Zonder dat er enige andere transactie met betrekking tot De Notenboom door schout en schepenen van de Banne Westzaan werd geregistreerd, vond op 23 september 1770 nogmaals de overdracht van een half part plaats. Dit keer was de verkoper Cornelis Schermer, gehuwd met Jannetje Gijsberts Hartog, die dit part voor f. 300,- aan Gerrit Hartog verkocht. Vermoedelijk is bij de transactie van 1768 een fout gemaakt met de notitie ‘sijn soon’, en moest dit dochter Jannetje zijn .
Temeer daar Gerrit Hartog de hele molen op 8 oktober 1795 voor f. 750,- aan Gerrit Dekker uit Koog verkocht. Daarmee was het lange hoofdstuk van de familie Hartog en De Notenboom ten einde.

In de nacht van 12 op 13 november 1888 werden drie bossen latten ter waarde van vier gulden ontvreemd van de werf van De Nootenboom. Maarten Prinsze was nog steeds eigenaar van de molen, maar hij zaagde onder andere voor de firma H. Simonsz, die eigenaar was van de gestolen latten. De politie werd er bij gehaald, maar het onderzoek leverde niets op. De dader bleef onbekend .
De molen hield stand tot 10 maart 1893, toen hij in brand vloog en reddeloos verloren ging. De levensduur van De Notenboom werd door de vondst van de verkoopacte met 15 jaar verlengd.