Over de stichtingsdatum van de wipmolen balkenzager De Olifant, die in het midden en ten zuiden van het Watermolenpad in Westzaan stond, is niets bekend. De molen bestond in elk geval voor 1683, maar was waarschijnlijk van veel oudere datum. Dit kan afgeleid worden uit het windrecht, dat jaarlijks betaald moest worden en dat voor De Olifant op f. 2:10:- (twee gulden en tien stuivers) was vastgesteld. Voor zaagmolens kwam dit lage bedrag na 1625 niet meer voor.
Op 24 december 1721 werd De Olifant op naam van Pieter Philipsz Houtsager opgenomen in een brandverzekering en vanaf 23 december 1733 werd de molen in het Papiermakerscontract verzkerd. In deze brandverzekering zou de molen tot 14 juli 1871 ondergebracht blijven. De Olifant stond op naam van Houtsager’s zoon Philip, toen hij in het Papiermakerscontract werd verzekerd. Tot 18 november 1749 bleef dat zo, toen de molen door de weduwe van Philip voor f. 1350,- was verkocht aan Dirk Jacobsz Kopjes. De weduwe was Trijntje Pieters Keyser. Zij woonde in een huis oostelijk van de molen, dat dezelfde dag voor f. 735,- werd verkocht. Kopjes was wel verplicht de vaart tussen het huis en de molen en de haven ten noorden van het huis ‘vrij en onverhinderd’ te laten.
Kopjes werd opgevolgd door zijn zoon Jan, die al in 1781 overleed. In de tussentijd dook Willem de Vries op als vreemde eend in de bijt, want in het verzekeringscontract werd op 12 februari 1762 aangetekend dat Willem de Vries ‘in plaats van Philip Houtsager’ kwam. Een verklaring voor deze vreemde aantekening – meer dan veertien jaar na het overlijden van Houtsager – heb ik niet kunnen vinden.
De waarde van de molen bleef lang op hetzelfde niveau, want in 1783 verzekerde Arent Sluyk De Olifant voor f. 1500,-. Hij had de molen op 19 december 1782 voor f. 2000,- gekocht van Trijntje Baars, de weduwe van Jan Kopjes. Daarmee werd nog eens bewezen dat de verzekerde sommen in de brandverzekeringen vaak bij lange na niet voldoende waren om totale schade door brand te dekken. Sluyk woonde in Krommenie en was daar diaken van de Doopsgezinde gemeente. Hij overleed op 18 oktober 1798 op 65-jarige leeftijd, waarna zijn zoon Simon eigenaar van De Olifant werd.
Simon was met Engeltje Klaas de Jong getrouwd. In 1810 overleden zij vlak na elkaar. Op 7 januari stierf Engeltje. Drie dagen later overleed Simon. Zij lieten vier minderjarige kinderen achter.
De Olifant werd op 17 mei van dat jaar voor f. 1775,- verkocht aan Cornelis Jansz Buys. Twee jaar later stond de verzekerde som op f. 3000,-. Buys zou lang eigenaar blijven. In februari 1852 was De Olifant inclusief loodsen wagenschuur en luchthuis verzekerd voor f. 7000,- en zeven jaar later werd het hoogtepunt bereikt met f. 8000,-.
Het einde van de eens gerenommeerde houthandel van Cornelis Buys kwam in 1871.
Op 14 juli van dat jaar kreeg Jan Buys, directeur van de firma Cornelis Buys & Co, bericht dat zijn wipmolen De Olifant aan het Watermolenpad in Westzaan uit het Papiermakerscontract was geroyeerd. De balkenzager was uit de brandverzekering gezet op verzoek van Pieter Langebaard, die vrijdag de dertiende (!) een deurwaardersexploit had laten bezorgen, waarin de beslissing werd kenbaar gemaakt. Buys was des duivels, maar hij kon niets ondernemen, want Langebaard was de curator in zijn faillissement.
Op 16 juli schreef deze een brief aan de gecommitteerden – de directeuren – van het Papiermakerscontract met de eis hem het premiedeel uit te keren, waar de eigenaren van de molen recht op hadden, indien ze uit het contract traden of er uit verwijderd werden. Er vond dan restitutie plaats van de helft van de betaalde premie-gelden.
De curator probeerde zo dus geld binnen te krijgen om de schuldeisers van Buys te kunnen betalen, maar ook hij kreeg nog een vervelende domper te verwerken. De deurwaarder was op zijn verzoek door de gecommitteerden ingeschakeld, maar deze waren niet bereid de kosten voor hun rekening te nemen. Dit bleek uit de brief, waarin Langebaard op 22 juli protest aantekende tegen het feit dat de kosten geheel op de gefailleerde firma Cornelis Buys & Co verhaald werden. Kennelijk was men tot uitbetaling van de premiegelden overgegaan, maar had men onmiddellijk de kosten voor het exploit ingehouden .
Voor De Olifant betekende de ondergang van het bedrijf ook het einde. In 1872 werd de molen voor afbraak verkocht, nadat hij eerst op 17 september in veiling was aangeboden. Veertien dagen later bleek echter dat de molen al was verkocht voor sloop. Het huis en het bijbehorende pakhuis werden op 5 september wel geveild, maar niet verkocht. Een jaar later kocht makelaar T. de Jong de panden wel op een nieuwe veiling. Hij betaalde er f. 1636,- voor in opdracht van de koopman Meyer Grootes Psz.
Illustratie: Olieverfschilderij, dat C. Snuyff Csz uit Westzaan, later apotheker in Enschede, van De Olifant maakte. Het schilderij werd door hem gelegateerd aan het Nederlandsch Economisch Historisch Archief in Amsterdam.