De oliemolen De Ooievaar werd in 1623 in Assendelft “op Jan Banningersloot aan de Delft” gebouwd. Zoals gebruikelijk in deze vroege periode had de molen geen naam. In dat jaar is Garbrandt Cornelisz, een houtkoper en timmerman, “een recognitie van 4 pond ’s jaars om te erigeeren een oliemolen in de Heerlijkheid staand op Jan Banningersloot aan de Delft” schuldig aan Anna van Renesse, vrijvrouwe van Assendelft. Gerrit kreeg de windbrief op 19 april. Hete bedrag van 4 pond stond gelijk met 4 gulden.
Dezelfde dag werd hij ook eigenaar van de windbrief van een hennepklopper in het Noordeinde. Voor de oliemolen moest hij jaarlijks 4 pond en voor de hennepklopper 3 pond Vlaamse Groten en 40 ’t pond betalen. Dat stond gelijk aan 4 en 3 gulden .
Cornelisz overleed al snel, want vijf jaar later was zijn vrouw Trijntje Pieters de Jong weduwe. Zij kocht toen op 30 mei 2/3 van een stuk land in de Jan Banningweer onder de conditie, dat daarover het pad naar de molen zal lopen. Zij kocht het land uit de boedel van haar overleden schoonvader de waagmeester Cornelis Hendriksz. Bovendien nam de weduwe 2/3 part over van het woonhuis van haar schoonvader. Het land stond bekend als het Boveechven en grensde al aan het land van haar kinderen. Het was 342 roeden groot, ‘streckende van Cornelis Garbrantsz landt off tot de Delft toe.’
Voor het recht van overpad bedong Trijn Pieters gelijk f. 7,50 per jaar van de reders van de molen. Het aangekochte huis stond in de Woudtbuurt op een erf ‘streckende van de Wechsloot off achter tot het dworse slootgen toe.’ Om bij de oliemolen te komen moest men ook dit land passeren en ook daarvoor moesten de reders betalen. Dit ging hen f. 4,- per jaar kosten, ‘soo lang die Olijmolen opt voorszegde lant sal staan.’
Met de aankoop van de landerijen en het huis met zijn erf was een fors bedrag gemoeid. Trijn Pieters betaalde er f. 1142:13:4 voor. Dezelfde dag kocht zij voor f. 750,- van haar zwager Jan Cornelisz uit Medemblik 1/3de part in de Achterven. Dit was 1250 roeden groot. Het recht van overpad kostte hier f. 3,00 per jaar. Tenslotte nam zij ook nog drie veenakkers over, die zij-aan-zij in de Hillegunt Jan Roeloffsweer lagen. Deze drie akkertjes waren alles bij elkaar 329 roeden groot en kostten f. 432,-. Jan Cornelisz was ook hier de eigenaar.
Uit al deze transacties bleek wel dat Tijn Pieters niet onbemiddeld was achter gebleven toen Garbrandt Cornelisz overleed.
Drie jaar later verkocht Trijn Pieters 1/10de part in de oliemolen. Daarbij bleek dat er sprake was van een rederij. Het part was namelijk niet alleen eigendom van haarzelf, maar ook van haar schoonmoeder Neel Sijmons en de kinderen van de overleden Hendrik Cornelisz. Cornelis Engelsz van ’t Hof uit Alkmaar trad als voogd van deze partij op. Cornelis Pieters de Jong vertegenwordigde zijn zuster en Jan Cornelisz uit Medemblik, vermoedelijk een zwager van Trijn.
De koper was Jan Jacobsz Leen, die f. 300,- ‘gereet geldt’ betaalde en daarmee zijn intrede deed in de Assendelver oliemolen. Trijn Pieters hield ook een belang, want in 1640 kocht zij samen met Leen 1/8ste part van Maarten Jansz.
Trijn Pieters had overigens niet alleen belangen in De Ooievaar, waarvan de naam toen overigens nog steeds niet was opgedoken, maar ook in de ‘Haesmolen’. Dit was een oliemolen in de Heijt aan de wegsloot bij de grens met Krommenie.. Op 9 maart 1935 verkocht haar broer Cornelis De Jonge 1/6de part deze oliemolen, die als de Haas of Jonge Haas bekend zou worden, aan Hendrick Engelsz., die er 400 gulden voor betaalde.
Trijn Pieters kwam uit een vooraanstaande Assendelver familie. Jarenlang zouden de mannen uit deze familie de schouten van het dorp leveren.
Jacob Leen zou op 28 december 1646 nog eens opduiken in de transportregisters van Assendelft. Die dag verkocht hij voor f. 750,- 1/6de part in de Oude Molen aan de Delft aan Maarten Jansz Olijslager. Het bleek toen om een dubbele oliemolen te gaan.
Trijn Pieters woonde nog steeds op hete aangrenzende land ten noordwesten van de molen, terwijl haar schoonzuster Griet Sijmons, die inmiddels weduwe was van IJsbrant Gerritsz Gael, noordoostelijk van de molen woonde. Olijslager betaalde met een kustingbrief. Hij had dus een hypotheek ontvangen van Jacob Leen.
In 1669 kocht Pieter van der Ley uit Zaandijk de molen. Hij liet hem afbreken en als de Ooievaar herbouwen op de Kalverdijk in Zaandam Oost, waar hij nu al bijna vier eeuwen ten zuiden van de Julianabrug staat.
Op het erf van de afgebroken oliemolen aan de Delft in Assendelft zou weer een nieuwe molen verschijnen. Dat was de papiermolen Het Assendelver Welvaren. Al een jaar nadat Pieter van der Ley de molen had gekocht, verscheen deze molen op het oude molenerf aan de Delft tegenover de kerk in Assendelft. Het Welvaren zou zich tot 1847 handhaven om toen te worden gesloopt en verplaatst naar Westzaan, waar hij als blauwselmolen verder ging.
Ooievaar
Type molen: oliemolen
Plaats: Assendelft
Bouwjaar: 1622