Jan Jacobsz Verweel liet De Oostindische Breems in 1728 bouwen. Dit snuifmolentje stond in een fraai rijtje molens in de Krabbelbuurt van Westzaan ten zuiden van het Watermolenpad en de Weelsloot. Het toegangspad liep vanaf de weg – de huidige J.J. Allanstraat – over het erf van mosterdmolen De Herder, die in 1829 door brand zou worden verwoest. Voorbij De Herder nog een woonhuis, dat bij de mosterdmolen hoorde, en vervolgens kwam snuifmaler De Veldkat, die halverwege de negentiende eeuw tot papiermolen zou worden omgebouwd.
Verweel woonde in een huis ten westen van zijn molen en sloot op 1 februari 1760 een overeenkomst met zijn buurman Cornelis Kuijper de Jonge. Deze verleende hem recht van overpad en het recht ‘een pad aan te leggen van zaagsel of iets anders over het erf en het land van de comparant.’ Verweel of de verdere eigenaren van de molen moesten een brug over het slootje tussen de weg en het erf aanleggen en onderhouden. Ook was Verweel verplicht om de akkers naast de molen ‘zodanig te onderhouden, dat zij door koeien niet beschadigd werden en er goed over het land gegaan kon worden.’
Deze gunst van Kuijper kostte buurman Verweel niets. Hij moest alleen zijn handen flink uit de mouwen steken om alles pico-bello in orde te maken .
Op 20 juni 1807 werd De Oostindische Breems door Simon Boeke uit Koog aan de Zaan voor f. 391,- verkocht aan Pieter de Boorder & Comp uit Westzaandam, die nog hetzelfde jaar het lege erf verkocht. Hij deed dat samen met zijn compagnon Jan Klopper. Ze ontvingen f. 45,- van Aldert Bakker voor dit erf .
De wonderlijke naam werd verklaard door het feit, dat er ook specerijen werden verwerkt. De toevoeging ‘breems’ was oud-Zaans voor ‘wesp’. In de Beemster werd met dit woord een horzel aangeduid . De Oostindische Breems was dus een klein, snel malertje.