Jacob IJsbrantsz uit Krommenie kreeg op 31 maart 1604 vergunning om op de Heiligeweg een ‘meelmolenken te stellen.’ Hij had een klein wipmolentje in Ilpendam gekocht, waarin de stenen beneden stonden. Het formaat van de molen werd ook geïllustreerd door de verschuldigde windpacht, die slechts f. 2,50 per jaar was.
Poulus Willemsz was in 1663 eigenaar van de molen. Hij werd toen genoemd als één van de vier taxateurs, die de waarde van de meelmolen De Blijdschap in Assendelft moest vaststellen, omdat schout en schepenen deze molen gingen naasten, nadat de eigenaar Jacob Jansz beschuldigd was van het stelen van meel, dat bij hem door de plaatselijke bakkers was aangeboden.
Willemsz werd opgevolgd door zijn zoon Pieter Poulusz, die in 1685 als molenaar werd genoemd. Op 16 december van dat jaar was hij mede-ondertekenaar van een request aan de Staten van Holland en West-Friesland, waarin om verhoging van het maalloon werd verzocht. Alle Zaanse meelmolenaars ondertekenden het verzoek. De overheid bepaalde het maalloon en verplichtten de dorpelingen hun koren op de plaatselijke meelmolen te laten verwerken.
De strenge maatregelen leidden voortdurend tot strubbelingen en clandestiene acties van de betrokken molenaars, die aan het vastgestelde maalloon nauwelijks genoeg hadden om het hoofd boven water te houden. Zo getuigden Christiaan Tijsse en Jacob Kooning op 15 december 1722 dat er zich zaken in De Palmboom afspeelden die niet pluis waren. Tijsse en Kooning waren twee soldaten, die speciaal in Krommenie gelegerd waren ‘tot oppassinge en weringe van sluykerije.’
Ook in 1725 en 1734 waren er klachten over zaakjes, die het daglicht niet konden velen, bij De Palmboom. De wipmolen werd in dat laatste jaar vervangen door een grote buitenkruier.
In de reeks van eigenaren dook op 12 oktobeer 1752 Tijmon Broek op. Hij werd later opgevolgd door Klaas Kuyper en Jan Simonsz Duyn. Dit duo verkocht de molen op 2 maart 1797 aan Jan Jacobsz Duyn, die in december 1804 werd opgevolgd door zijn zoon Jan Jansz Duyn.
Deze Palmboom tot 7 april 1847 standhouden. Toen werd hij door een verzengende brand in de as gelegd. Willem Dingenumsz Avis was de eigenaar en hij werd er van verdacht zijn eigen molen in brand gestoken te hebben. Maar het bleef bij een verdenking. Het bewijs tegen de 43-jarige molenaar werd nooit geleverd. Avis was niet alleen molenaar, maar had in Krommenie ook zelf een bakkerij. Hij zou uiteindelijk met zijn vrouw Baafje Dirks Kaan naar Zuid-Afrika emigreren, waar hij op 14 januari 1879 in Kaapstad overleed.
Op het erf werd voor de derde keer een meelmolen gebouwd. Toon Bakker kocht het lege erf en liet er weer een buitenkruier opzetten. Het werd een achtkanter, maar het was een grondzeiler. Dus hij had geen stelling. Deze molen had aanmerkelijk meer capaciteit dan zijn voorganger, want de productie werd bijna verdubbeld.
In 1885 was Jan Terra molenaar op De Palmboom, die toen in de volksmond ‘de molen van Terra’ werd genoemd. Hij kwam uit een echte molenaarsfamilie, want ook op meelmolen De Blijdschap in Assendelft werkten Terra’s.
Tot 1913 bleef De Palmboom op windkracht draaien. Toen verkocht Terra de molen aan Jacob Klooster. Deze maalde nog een viertal maanden op windkracht, waarbij De Palmboom doppen verwerkte. Toen was het wel duidelijk, dat de windmolen zijn langste tijd had gehad en Klooster liet hem nog hetzelfde jaar onttakelen. De lege romp werd als pakhuis voor cacaobonen en aardappelen verhuurd. Toen in 1924 de Heiligeweg verbreed moest worden, moesten de restanten van de eens zo trotse molen ook gesloopt worden. Ze stonden ten zuiden van de Heiligeweg ter hoogte van het huidige Rosariumplein.