Pieter Claesz en Cornelis Pietersz ontvingen op 2 juni 1632 de windbrief voor de oliemolen De Pellikaan. Deze achtkanter stond aan de Indijk bij de Kerksloot. De datum, waarop de windbrief werd uitgegeven, komt uit het register van appoinctementen. Vermoedelijk werd op 30 juli van dat jaar de verbandacte verstrekt. Daarin staat vermeld dat ‘Pitr. Claesz, voor hem selven ende procuratie hebbende voor sijn soon Cornls Pitrsz verclaert dat de E. Heeren van de Reeckeninge der Grafelijckheit van Hollant haer verleent hat die gerechtigheid van de wint tot haer wintolymoolentgen genaemt die Pellecaen, dat sij gestellt hebben buijten de Heijligewech op seecker erf belent aent noort de Kercksloot, aent oost ende suijt Cornls Alrtsz aent west de Indijck.’
Pieter Claesz werkte dus in rederij met zijn zoon. De molen was op eigen grond gebouwd en volgens het maatboek van 1639 was het erf 50 roeden groot. In 1655 werd de familienaam duidelijk, toen in het maatboek voor Pieter Claesz Timmermans, d’olijmoolens worff werd genoteerd: nu Wilm & Heijn. De familie was in 1606 al in Krommenie, want in dat jaar werd op 20 augustus Cornelis, vader van Pieter Claesz Timmerman in het hervormd doopregister ingeschreven.
Met Willem en Heijn werden de opvolgers van Timmerman in De Pellikaan bedoeld. Op 29 september 1656 verkocht Jan Jacobsz Lakeman de molen voor f. 2100,- aan Willem Gavesz de Jong en Hendrick Jansz Backer. Lakeman was mede-erfgenaam van Pieter Claesz Timmerman en voogd over ‘d’ onmondige kinderen van Cornelis Pietersz Clases, jegenwoordigh absent.’ De vader van de minderjarige kinderen was dus kennelijk afwezig, want anders was hij ongetwijfeld samen met Lakeman bij deze transactie opgetreden voor zijn kinderen.
Lakeman was getrouwd met Aagje Timmerman, één van de twee dochters van Pieter Claesz. De andere heette Trijntje. Timerman had ook vier zoons, Claes, Hendrik, Jan en Cornelis Pietersz. De laatste was dus ‘absent’. Opmerkelijk was dat zijn kinderen als erfgenaam van een zesde part werden aangemerkt. Dit doet vermoeden dat Cornelis Pietersz al langere tijd spoorloos was. Timmerman had in zijn testament bepaald: “Noch was mijn expresse wille dat de kinderen van Corn. Pieters, zijne absente zoone, niet en sal worde aengerekent & en in deelinge afgecort ’t gene hij testateur bij sijnen zoon alrede in qualiteijt als beschadigde borge tekort gecomen is ofte namaals tekort sal mogen komen…”
Er was dus iets bijzonders gebeurd met de tweede bouwer van De Pellikaan, want de vader had kennelijk een borg voor hem moeten betalen en was die kwijt geraakt, doordat de zoon er vandoor was gegaan. Maar waarvoor Cornelis Pietersz op de vlucht was is niet duidelijk. In elk geval werd geen melding van zijn dood gemaakt.
Timmerman sr. was oud-schepen en behoorde dus tot de dorpsregenten. Zijn vrouw Guerte Heindericks had ook grote stukken land bij de Busch. Dit zogenaamde Sluijsven werd na haar dood op 26 april 1646 voor f. 2500,- verkocht aan Jan Pietersz op de Busch.
De Pellikaan behoorde tot de vroege oliemolens in de Zaanstreek en had vermoedelijk een enkel oliewerk. Dit valt af te leiden aan de prijs, die voor de molen werd betaald. Acht jaar later kwam de molen in veiling, maar niemand bood meer dan f. 1000,- waarop de eigenaar de molen terug trok uit de verkoping. Wie die eigenaar toen was werd niet vermeld.
Het erf van de molen werd in 1665 nog genoemd. Het was toen nog steeds eigendom van Willem Gavesz de Jong en Hendrick Jansz Reijnders, die wel dezelfde zal zijn geweest als Backer. Dubbel gebruik van achternamen kwam in deze periode met grote regelmaat voor in de Zaanstreek. Beiden waren eigenaar van een halve molenwerf. De Jong’s part grensde aan de Zuiderkerkstraat. Dat van Reijnders aan de Heiligeweg en achter zijn naam stond genoteerd: Maetje.
Deze Christiaen Maetje werd op 30 november 1668 eigenaar van een huisje en erf op de Heiligeweg, dat hij toen kocht van De Jong en Reijnders of Backer, de stamvader van het bekende geslacht Reijne in Krommenie. In het maatboek werd het erf genoteerd als Maatjes worf en 50 r. worf van de Pellikaan. Dit was de laatste vermelding van de molen. Toen het erf in 1680 op naam van Claes Symons Waert werd geregistreerd, werd nog uitsluitend van Maatjes worf gesproken. De molen was dus na 1668 verdwenen.
De naam De Pellikaan bleef wel verbonden aan deze plek, want in 1716 en 1729 bleek het huis op het erf onder deze naam bekend .