Jacob Pietersz Banning kreeg de windbrief voor Het Rode Hert op de oostoever van de Watering even ten noorden van de latere stoomzagerij De Bonte Arend. Deze lokatie lag achter het Langeland, waar de huizen van de Reigerstraat en de fabrieken van Verkade op werden gebouwd.
Een datum, waarop de windbrief werd uitgeschreven is niet achterhaald, maar de molen bestond al in 1684. Het Rode Hert werd op 12 juli 1776 door eigenaar Hero Graftdijk uit de verzekering gehaald. Volgens J.W. Groot werd de molen toen afgebroken en naar Delft vervoerd, maar hij noemt zijn bron niet en er zijn nooit bewijzen voor deze bewering gevonden.
Deze molen is één van de grote vraagtekens op de Zaanse Molenlijst. Hij komt namelijk ook voor als nieuw gebouwd in 1726 in opdracht van burgemeester Dirk Timmermans. Het Rode Hert of Roohart zou toen in 1729 verbrand zijn en weer herbouwd. Op de zgn. schaatsenrijderslijst, die in de winter van 1726 werd samengesteld komt de molen ook voor op naam van Timmermans. Hij stond toen gerangschikt op de lijst van 110 wagenschotzagers, die toen in Westzaandam werd geteld. Timmermans was in elk geval op 1 januari 1734 nog eigenaar van de molen, die hij toen in het zgn. Hondius-contract onderbracht vor f. 750,-
Boorsma zegt dat Het Rode Hert een balkenzager was. In zijn boek Zaanse Windmolens (1939) stelt deze molenkenner ook nog, dat er een Rood Hert gestaan heeft op het Langeland ter hoogte van de huidige Provincialeweg. Dit is een andere, meer oostelijke, lokatie dan aan de Watering.
Deze molen was eigendom van Willem Sijmonsz Adel en Dirck Pietersz Baes, die hem op 11 januari 1707 voor f. 700,- lieten verzekeren. Zes later schreven ze Het Rode Hert op 2 november weer uit om op dezelfde datum met de paltrok De Adelaar – “nieuw gebouwd op het erf van de oude molen” – weer in te treden. Deze Adelaar werd voor f. 1200,- verzekerd.
Er zijn over dit Rode Hert dus erg veel onduidelijkheden