De Rode Leeuw of Eklips stond in het Westzijderveld bij Zaandam, ten oosten van de Zuiderwatering en iets ten zuiden van de bovenkruier balkenzager De Grote Korf aan de Korte Watering. Deze lokatie zijn achter het huidige station in Zaandam, ongeveer in het verlengde van de Gedempte Gracht in het centrum van Zaandam.
De eerste vermelding van De Rode Leeuw, die ook wel Eklips werd genoemd, dateert van 4 juli 1669, toen hij werd verkocht zonder servituut. Er waren bij deze verkoop dus geen bijzondere bepalingen vast gelegd, zoals recht van overpad over de erven van de aanpalende molens. Op 2 november 1683 ontstonden daar problemen over blijkt uit een acte die voor notaris Simon Oosterhoorn passeerde. Volgens de eigenaar van de molen De Witte Star of Tobbe, zoals de naast gelegen molen in de volksmond heette, was er wel degelijk een onderhoudsverplichting van de Suijdersloot, die langs beide molens liep. De protesterende eigenaar was Claes Claesz Haes. Hij beriep zich op de koopacte van 8 februari 1680, toen hij De Witte Star in eigendom verwierf. Daarin was vastgelegd “dat de sloot westaen bij Jelis Pietersz molen zoo wijt en diep sal mogen uyt het land van de verkoper gemaakt worden, dat hij met een geladen damschuyt aen en van voorszegde molen doordeselve sloot op zijn eigen kan varen.” Haes verbond daar de conclusie dat de sloot ook op diepte gehouden moest worden en dat de eigenaar van De Rode Leeuw daar aan mee moest betalen. Hoe dit conflict afliep is niet bekend.
In 1683 verzekerde Jelis Pietersz de molen De Rode Leeuw voor f. 1600,-.
De Rode Leeuw vloog op 20 december 1720 in brand en werd herbouwd. De brand was ontstaan in de kap, zodat ongetwijfeld de as was heetgelopen. De nieuwe molen werd voor 1753 afgebroken en vervoerd naar Purmerend. Daar werd hij weer opgebouwd ten noorden van de Purmersteenweg en ten oosten van de latere spoorweg. De naam werd veranderd in De Burcht.
Op 17 januari 1731 was de molen eigendom van de weduwe Jannetje Jacobs Calf, die hem toen voor f. 3450,- kocht. Zij overleed in 1753 en uit haar boedelscheiding blijkt dat de molen naar Purmerend was verhuisd: “1/2 part in een houtzagersmolen de Roo Leeuw, staande tot Purmerend” en “idem de helft in ‘t erf tot Westzaandam daar de moolen de Roo Leeuw of Clips op heeft gestaan.”
Bij de boedelscheiding was Jan Cornelisz Calf, een zoon van Jannetje, eigenaar van de molen geworden van een half part in de molen. De andere helft was op 1 augustus 1752 via een onderhands contract over gaan naar Mathijs Brinkman en zijn zoon Jacob, die beiden uit Westzaandam kwamen. Zij hadden de molen ook naar Purmerend laten verplaatsen, waar bij onder de naam De Burcht verder ging.
In het contract was bepaald dat de partenhouders bij verkoop hun aandeel eerst aan de andere partenhouder moesten aanbieden. Op 4 mei 1754 deed Jan Calf dat via een insinuatie, een notariële aanzegging. Kennelijk was de verstandhouding met de andere aandeelhouders niet zo goed, want Calf sommeerde de familie Brinkman binnen veertien dagen een beslissing te nemen. Notaris Pieter Leur las, zoals gebruikelijk, de acte bij Matthijs en Jacob thuis voor en vroeg onmiddellijk om een antwoord. Matthijs was niet thuis, maar zijn vrouw antwoordde: “Ik zal het mijn man zeggen.” En Jacob liet weten: “Ik zal het mijn vader, die mijn compagnon is, vertellen .”
Dat waren de laatste berichten over De Rode Leeuw of Eklips. Of Brinkman het aandeel kocht is niet bekend, doordat er na de verplaatsing geen registratie meer plaats vond door schout en schepenen van de Banne Westzaan. Een jaar later dook de naam nog éé keer op, toen op 9 januari 1755 Jan Calf het lege molenerf te koop werd aangeboden.
De Burcht hield in Purmerend stand tot omstreeks 1920, toen ook deze houtzager onder de slopershamer viel..