De smid J. Munnik had aan de zuidzijde van de Sluissloot en ten westen van de spoorweg een slijpmolen. Deze stond op de zogenaamde Slijpakker. Volgens Pieter Boorsma werd de molen in 1890 gesloopt. Dit zijn de enige summiere gegevens, die de eerste conservator van het Molenmuseum en groot kenner van de Zaanse molenindustrie voor zijn standaardwerk Duizend Zaanse Molens wist te achterhalen.
Inmiddels zijn er wat meer gegevens boven water gekomen. Het molentje bestond in elk geval al op 22 oktober 1881. Enkele dagen eerder bleken de windstoten van een zware storm te veel voor dit wiekenzwaaiertje, dat prompt omviel. Zaterdag 22 oktober ging Munnik met zijn 15-jarige knecht Cornelis Gorter aan de slag om de ravage op te ruimen. Het Zaanlandsch Nieuws-en Advertentieblad meldde: “Gorter had het ongeluk bij het lossen der steenen uit de onlangs omgewaaide slijpmolen door het breken van het hijschtoestel de steen zoodanig op zich te krijgen, dat één zijner benen dubbel werd gebroken.”
Hoe ging het verder met de slijpmolen van Munnik? Het lijkt er op dat de meestersmid de ravage geheel opruimde. Anders was het niet nodig geweest de slijpstenen er uit te halen. Op 30 december bood de Koger smid in elk geval een molen te koop aan. Het ging om acht stuks achtkant stijlen van 4 meter en 35 centimeter; een houten kap, buitenwerks 1,90 meter; een middelbalk van 5 meter 15 en een spil van 4 meter en 88 centimeter 20 x 20 cm in omvang. De as was 2 meter 14 centimeter lang en de molenwieken hadden een lengte van 15 voet en waren 31 duim breed.
Dat waren allemaal minimale maten en bovendien was Munnik geen molenmaker of sloper. Het ging hier ongetwijfeld om zijn eigen slijpmolen, die door de noodlottig oktober storm was geveld.
Hoe Boorsma aan de sloopdatum omstreeks 1890 komt is onduidelijk. Hij meldde zijn bronnen niet. Het staat in elk geval niet vast dat Munnik na 1882 nog een nieuwe slijpmolen liet bouwen. Willem Buys Pszn gaf in ‘De Windmolens aan de Zaanstreek (1439 – 1914) ook geen indicatie. Hij noemde wel een slijpmolentje aan de Nieuwevaart en Gommelsloot, “de derde dwarssloot vanaf de sluis in de Koogersluissloot.” Volgens Buys, die in de tweede helft van de negentiende eeuw tientallen jaren op allerlei molens werkte, heette het molentje De Keizer en werd hij al in 1805 genoemd.