De Sluiswachter stond – de naam geeft het al aan – bij de sluis in de Noordervaldeursloot, pal achter de huizen. De molen werd in 1696 aan de zuidzijde van deze sloot gebouwd en was de eerste in een magnifieke rij molens. Verderop aan de sloot stonden De Quack, De Oude Kaar, Het Huis te Muiden of de Zeef en aan de overzijde De Kaver, De Swart en De Rode Leeuw. Deze laatste twee molens stonden hier aan het einde van de zeventiende eeuw. Er is weinig over ze bekend.
De windbrief werd p 3 mei verstrekt aan Dirk Woutersz Stam, die ook de verbandacte ontving. In deze verbandacte werd een windpacht van f. 3,- vastgelegd voor de tabakstamper of verfmolen De Sluiswachter. Ook werd geregistreerd dat de molen vanaf 1 augustus 1696 gangbaar was. Dit is opmerkelijk, omdat deze datum een maand na het uitschrijven van de verbandacte lag. Dat kwam nooit voor .
De familie van Stam bleef in elk geval ruim dertig jaar met de molen werken. Op 24 januari 1729 liet Aeltje Jans Brouwer, huisvrouw van Claas Dirksz Heynes de Jonge uit Oostzaandam, haar testament maken. Zij had twee dochters. Hendrikje was met Jacob Dirksz Noomen getrouwd en Maritje met Pieter Floor. Zij werden in de acte omschreven als Maritje en Hendrikje Dirks Stam. Aeltje was dus vermoedelijk eerst met Stam getrouwd geweest, hoewel dit uit de stukken niet blijkt.
In elk geval besprak zij grote legaten aan haar dochters. De molen werd toegewezen aan Maritje en Pieter Floor. Ook het erf, alle gereedschappen en grote stukken land in de omgeving van de molen plus het huisje op het Sluispad, waarin Maritje en Pieter woonden zou hun eigendom worden. Bij het huis hoorde ook nog een boomgaard met vruchtbomen .
Drie jaar later overleed Aeltje Brouwer. Op 29 februari werden haar bezittingen verdeeld en Pieter Floor werd inderdaad de nieuwe eigenaar van De Sluiswachter, die op f. 5000,- werd getaxeerd. De waarde van het huis aan het Sluispad werd niet genoemd, maar wel bleek dat Hendrikje Stam naast haar zuster woonde. Ook was er door de familie een winkel in verfwaren gedreven, want alle winkelwaren werden voor f. 1183,- verkocht. Het meubilair van Aeltje werd op 200 gulden getaxeerd.
Uit de staat van inventaris blijkt dat er met De Sluiswachter ook in opdracht gemalen werd en dat er behalve verfhout gebroken ook lijnmeel gemalen werd. Een combinatie, die ik nog niet eerder tegenkwam, maar kennelijk normaal was. In de Franse periode aan het begin van de negentiende eeuw moesten eigenaars van verfmolens een zogenaamd patent tekenen, waarin zijn beloofden geen graan met hun molens te verwerken.
In het boek van uitstaande schulden van De Sluiswachter kwamen de volgende posten voor:
Arbeidsloon wegens maelen enige houtwaren voor diverse personen f. 499:00:-
item nogh eenige schulden uitstaende tot Amsterdam f. 561:10:-
maelloon van 2170 pond hout à 3 glds ‘t 100 pond f. 69:00:-*
item 500 pond à 2 ½ glds ‘t 100 pond f. 12:10:-
59.800 pond lijnmeel à 5 st. ‘t 100 pond f. 149:10. :-
* De berekening van het maalloon voor deze partij was dus aan de ruime kant en had f. 65: 2:- moeten zijn.
Uit deze gegevens blijkt ook dat er verschillende tarieven werden gehanteerd, wat met de te verwerken houtsoort te maken had. De totale boedel van Aeltje Brouwer werd op f. 8192: 5:- geschat, waarvan nog f. 2992: 1:- moest worden afgetrokken wegens uitstaande schulden. Er viel dus f. 5200: 4:- te verdelen. Omdat De Sluiswachter ter waarde van f. 5000,- aan Pieter Floor en zijn vrouw werd toegewezen en hij ook nog een bedragje van 16 gulden kreeg, moest hij f. 2415:14:- aan zijn schoonzuster Hendrikje Dirks Stam betalen .
Pieter Floor voerde ongetwijfeld al de directie over De Sluiswachter, maar pas op 17 september 1733 liet hij de verzekering overschrijven op zijn naam. De molen was toen voor f. 2500,- verzekerd en dat bedrag moest vier jaar later worden uitgekeerd.
De eerste Sluiswachter ging op 20 december 1737 in vlammen op, maar werd herbouwd . Op 19 februari 1740 verklaarden de Wormerveerder molenmakersbazen Pieter en Willem Ate dat zij in februari 1738 hebben aangenomen voor rekening van Pieter Floor ‘een nieuwe agtkante dubbelde verf-en houtmaeldersmoolen, genaemt De Sluiswagter.’ Deze nieuwe molen werd overigens ook voor slechts 2500 gulden verzekerd. Een hoger bedrag was niet mogelijk. De bouwkosten lagen ongetwijfeld aanzienlijk hoger, zodat ook deze molen zwaar onder verzekerd was.
De verklaring werd afgelegd, omdat er problemen waren gerezen met betrekking tot de rekening van de smid. Dit was Jan Claver, die eerst een smederij in Zaandam had en later in Koog. Hij lag in deze periode zwaar onder vuur van Hendrik Duyn, die in 1738 de nieuwe snuifmolen De Jonge Hovenier had laten bouwen in Koog. Daarbij was gebleken dat Claver veel te veel geld in rekening bracht voor zijn ijzerwerk, dat meestal veel lichter was dan hij in de nota aangaf.
Aten en Ploeger legden de volgende verklaring af: “Het ijserwerck voor De Sluiswachter werd aangenomen voor f. 137:10:- onder conditie dat de aannemer van ’t ijserwerck ’t overgeblevene ijserwerck van de verbrande molen, dat goed was tot de nieuw te maken molen mocht gebruiken. Zelfs datgene, dat in de slootwas gevallen en door de aannemer van ’t ijserwerck werde gevonden.”
Aten en Ploeger betaalden geen stuiver of duit meer dan de afgesproken som. De smid leverde ook alle hangsels, grendels en het andere ijszerwerk dat nodig was om de molen te bouwen.
Samen met Claas Cornelisz Schipper en Pieter Cornelisz Schagen, twee van zijn knechts, verklaarden Aten ook nog het volgende, wat wel zeer belastend voor Claver was: “In 1736 hebben wij de moddermolen voor de regenten van West-en Oostzaandam gemaakt. ’t IJserwerck van Jan Claver, meestersmid tot Westzaandam, dat ontvangen werd, was doorgaans ongelijk of te dik of te dun, doorgaans rouw en ongnap gemaakt. Sodat het ijserwerck in de moddermolen brak en verschillende keren weer bij Jan Claver moest worden gebracht om te repareren. Voorts moest er vaak op zijn werk gewacht worden .”
Wat er verder met deze beëdigde verklaring gebeurde is niet duidelijk.
De familie Floor bleef tot 22 januari 1763 met de molen werken. Toen liet Maritje Dirks Stam, die inmiddels weduwe was geworden, De Sluiswachter uit de verzekering halen. Pieter Storm werd de nieuwe man , die zestien jaar later werd opgevolgd door Abraham Prins . In 1783 verhoogde Prins de verzekerde som met 500 gulden tot f. 3000,-.
Deze Koger koopman verkocht de molen op 18 augustus 1801 aan Jacobus Kluyver. Deze had in 1780 al De Rijzenaar, een Zaandamse verfmolen, van Prins overgenomen en zou beide molens nalaten aan zijn oomzegger Albert Kluyver. Jacobus overleed ongetrouwd op 26 januari 1808. Albert was de zoon van zijn broer Jan. Deze bouwde het grote verfbedrijf Storm, van Bentem & Kluyver op, waarin ook Het Gekroonde Zeepaard, de Storm en De Boot in Koog en De Haas in Zaandam werden opgenomen, zodat uiteindelijk met zes molens werd gewerkt. Bovendien had Kluyver ook nog de pelmolen De Groeneboer aan het Kalf in Oostzaandam in eigendom.
Toen Albert, die met Annetje de Wit uit De Rijp was getrouwd, op 20 september 1836 op 75-jarige leeftijd overleed werden zijn bezittingen op het kapitaal van f. 209.546,10 getaxeerd. Het bedrijf bleef in tact, maar de molens – De Rijzenaar was in 1824 in vlammen opgegaan – werden opgesplitst in diverse parten. De zoons Jan en Albert ontvingen elk 1/3e part in de vijf resterende molens en de kleinzoons Pieter Kluyver Psz en Albert Kluyver Psz kregen 1/6de part. De Sluiswachter was getaxeerd op f. 5000,- .
De nazaten van Albert Kluyver zouden de hele negentiende eeuw met De Sluiswachter blijven werken. De molen zou standhouden tot mei 1897, toen de onvermijdelijke slopers langs kwamen.