De molen werd in 1726 voor het eerst gesignaleerd in de stukken. Zondag 10 augustus 1890 sloeg de bliksem tijdens een hevig onweer in. Remmert Aten, de eigenaar, diende een schadeclaim in bij het Papiermakerscontract, de onderlinge brandverzekering, waarin De Tarweakker was ondergebracht. De schade bleek f. 225,-. Eén roede was totaal vernield, terwijl er ook schade was aan de vang en aan een wuifelaar, één van de drijfstangen aan de krukas.
Ruim 21 maanden later werd De Tarweakker op 18 mei 1892 door Aten uit de verzekering gehaald. Drie maanden eerder had Cornelis Corver van Wessem, de voorzitter van de raad van gecommitteerden van het Papiermakerscontract, al geconstateerd dat De Tarweakkeral veertien dagen stilstond. “En dat zal wel zo blijven, indien hij niet in andere handen overgaat, ” dacht Corver van Wessem.
De molen werd met ingang van 1 juni uit het brandcontract geroyeerd, indien hij niet meer in werking zou komen, omdat uitsluitend ‘werkende fabrieken’ werden toegelaten.
Aten had op 1 december 1892 de stoomzagerij De Bark gekocht van de firma Weduwe Willem Middelhoven. Dit nieuwe bedrijf had Aten op die dag voor f. 18.000,- laten verzekeren in het Papiermakerscontract met de mededeling, dat ‘de fabriek voorlopig stil staat in verband met reparatie van de inrichting.’
In mei 1892 kwam De Bark weer in bedrijf. Op dat moment was De Tarweakker overbodig. Hij werd verkocht aan de firma Pieter de Lange, die er tot 1902 mee bleef werken. Toen maakten de slopers een einde aan zijn bestaan.