De Veldbloem was een klein mosterdmolentje, waarvan het lijf volledig met hout was gedekt. Hij stond ten zuiden van de Roggesloot tussen de weg en de Gouw. Zijn buurman was oliemolen De Roggebloem.
Wanneer De Veldbloem is gebouwd is onbekend. Hij komt niet voor op de gedetailleerde molenkaart, die T. Monsieur in 1819 tekende, maar op 12 februari 1839 dook de mosterdmolen op in acte, waarin de veiling van oliemolen De Roggebloem werd vastgelegd. In deze acte wordt melding gemaakt van het recht van overpad, dat de nieuwe eigenaar van De Roggebloem moest geven aan de “eigenaren van de mostaardmolen”. Dit bleek Dirk Kat, een winkelier uit Westzaan. De mosterdmolen, die niet met name genoemd werd, stond aan het pad naar De Roggebloem. De eigenaar kreeg vrij overpad over de brug over de wegsloot en het pad. Zowel brug als pad behoorden dus tot het erf van De Roggebloem . In later jaren bleek de mosterdmolen naar de naam De Veldbloem te luisteren. Hij werd overigens ook als schelpzandmolen gebruikt.
De vondst van de veilingacte betekent dat de levensduur van De Veldbloem met dertig jaar werd verlengd, want Pieter Boorsma lokaliseerde de molen in zijn standaardwerk Duizend Zaanse Molens pas in 1869 voor het eerst.
In de twintigste eeuw kwam het molentje tot stilstand en werd langzaam maar zeker een bouwval. Omstreeks 1930 werd De Veldbloem door de slopers uit het veld geplukt.