De stichter van de ‘snuijftoebacqsmoole’ De Veldvink was Claas Dirksz IJff. Op 13 december 1726 werd hem de windbrief verstrekt voor deze molen, die hij had laten bouwen in de Krabbelbuurt ten westen van het dorp. De Krabbelbuurt was het gedeelte van Westzaan, dat het dorp bij de kerk en het rechthuis verbond met het zuideinde. De Veldvink stond pal naast de ‘nieuwe molen’, maar niet duidelijk is welke molen daarmee bedoeld werd. Vermoedelijk ging het om De Oostindische Breems, die in 1728 in opdracht van Jacob Verweel was gebouwd.
Deze veronderstelling wordt gevoed door hete gegeven, dat de belendingen van de nieuwe molen werd omschrven in de staat van inventaris, die na de dood van Claas Dirksz IJff op 8 december 1728 werd gemaakt. Het erf van deze molen lag zuidelijk en oostelijk van De Veldvink, die aan de westzijde aan het land van Cornelis Cornelisz Kuijper grensde.
De enige erfgenaam van Claas IJf waren de kinderen van zijn dochter Hilligond Claas, die al was overleden. Zij was getrouwd geweest met Symon Cornelisz Jongewaard. Hoe de naam van het dochtertje was werd niet vermeld, maar wel dat zij het eeuwige vruchtgebruik van de molen De Veldvink en de snuiftabaksmolen De Quickstaart kreeg.
De Veldvink had een erf van 679 roeden. De Quickstaart stond op 227 roeden grond ten zuiden van de Mallegatsloot en ten noorden van het land van Pieter Donker.
Het snuifmalersbedrijf had Claas IJff geen windeieren gelegd, want er werd f. 3822,35 aan kasgeld aangetroffen, terwijl er nog een bedrag van f. 2212,70 moest worden geïncasseerd wegens ‘gemaale snuijftoebacq’ van het Amsterdamse bedrijf Mageride Craft Woudenberg. Dit bedrijf had deze grote partij snuif tussen 17 mei en 9 december 1729 afgenomen. Ook was er nog 90 gulden aan maalloon tegoed van Raseldo in Amsterdam .
De Veldvink was geen lang leven beschoren. In 1740 was het molentje alweer verdwenen.