Het Vergulde Hert stond aan de Nieuwe Vaart in Westzaandam. Het was een zaagmolen, die in 1674 op een werf stond, die aan Pieter Jansz Kegh was verhuurd voor een bedrag van vier gulden, zes stuivers en 8 penningen per jaar.
Gerrit Arisz Caescoper, olieslager in Koog aan de Zaan met Het Pink en De Kieft, was eigenaar van dit erf. Zo verscheen in zijn boeken de mededeling over de verhuring van het molenerf. In 1674 noteerde hij bij zijn bezittingen: “1/6de part ad f. 350,- in den zaagmolen Het Vergulde Hart, ‘die op mijn ven staat.’”
Gerrit Jan Honig, de bekende Zaandijker historicus uit de eerste helft van de vorige eeuw, vond de mededeling over de volstrekt onbekende molen tijdens zijn naspeuringen in het rijke familie-archief Honig en beschreef het in zijn levenswerk ‘Uit den Vergulde Bijkorf’, waarin hij een uitvoerige levensschets van Gerrit Caescoper opnam.
Het molenpart had Caescoper gekocht van zijn neef Dirck Pietersz Corver, die het op zijn beurt had overgenomen van Cornelis Symonsz Houtkooper. Zes jaar lang bleef Caescoper in bezit van dit molenpart, maar op 1 mei 1680 nam neef Dirck Corver het weer over. Hij betaalde er toen nog maar f. 246,- voor, zodat de molen liefst dertig procent in waarde was gedaald.
Om welk type zaagmolen het ging is niet bekend, maar gezien de prijs moet het een paltrok geweest zijn.
Dirck Pietersz Corver was op 27 januari 1655 betrokken bij de boedelscheiding van de nalatenschap van Jan Adriaansz Volger. Aris Caescoper, de vader van Gerrit, was in 1639 met zijn dochter Trijntje Jans getrouwd. Dirck Corver was een zoon van haar al overleden zuster Maertie. In de boedel, die op f. 6117,- werd getaxeerd, bevond zich ‘de moole, de helft & schuytje 3/4de’. De waarde was op slechts 402 gulden gezet. In de lading van de molen – de gezaagde en ongezaagde houtvoorraad – had Volger een part van f. 1142,20 plus nog 7 penningen. Er was ook nog een part in de molen De Wildeboer, dat op f. 116,30 werd geschat. Ook dit was opmerkelijk, want van deze paltrok in Westzaandam is een windbrief van 8 augustus 1718 bekend. De Wildeboer moet dus een voorganger gehad hebben.
Onduidelijk is ook of het betreffende molenpart dat van Het Vergulde Hert was. Jan Adriaansz Volger woonde in het Zuideinde van Westzaan en ontving daar in 1641 samen met Pieter Jacobsz een windbrief voor een zaagmolen. Vier jaar later kreeg hij nog zo’n bouwvergunning voor een ‘moole op syn erv aan ’t Zuydeynde’. Beide molens waren naamloos en de exacte standplaatsen werden nooit gevonden. Het vererfde molenpart kan dus ook van één van deze molens afkomstig zijn, omdat bij de boedelscheiding geen plaatsaanduiding werd gegeven voor het betreffende molenpart . Vermoedelijk ging het echter om de Westzaandamse molen aan de Vaart, temeer daar de belangen van Volger in beide Westzaanse molens aanzienlijk groter waren dan het part van Het Vergulde Hert.
Hoe de verdeling van de erfenis precies plaats vond is ook onbekend, maar Dirck Psz Corver en Gerrit Caescoper en zijn vrouw ontvingen elk een derde van f. 2558,50. Er bleef 1000 gulden onverdeeld. De helft van de erfenis ging naar de weduwe van Volger – zijn tweede vrouw Trijn Allerts – de andere helft werd verdeeld tussen Caescoper’s vrouw Trijn Jans, kleinzoon Dirck Corver en zoon Ariaen Jansz Volger .
Wanneer Het Vergulde Hert werd gebouwd en wanneer hij weer verdween is eveneens in de nevelen der tijd gehuld. In elk geval moet deze molen worden toegevoegd aan de lange lijst van Zaanse molens. In de molenbijbel van Pieter Boorsma – Duizend Zaanse Molens – wordt hij niet genoemd.