De windbrief van pelmolen Het Vergulde Kalf werd op 30 oktober 1697 afgegeven aan Maarten Cornelisz Wildeman uit Oostzaandam. Uit de verbandacte, waarin de voor pelmolens gebruikelijke jaarlijkse windpacht van 12 gulden werd vastgelegd, blijkt dat de molen al op 1 oktober van dat jaar gangbaar was .
De molen werd in opdracht van Wildeman gebouwd op een erf aan het zogenaamde Krengelgat. Dit was een brede inham tussen schiereiland de Hemmes en de dijk, die in De Kuil uitliep. Het erf lag even ten noordoosten van dit water.
Dit erf van 36 roeden lang was eigendom van diverse personen. Op 29 oktober 1697 vond de overdracht plaats voor een bedrag van f. 291,50. Daarbij bleek wie de verkopers waren: Jan Jacobsz voor een vierde part, de kinderen van Adriaan Kooning, vertegenwoordigd door hun voogden Gerrit Arisz Caescoper en Jacob Cornelisz Kooning, ook voor een kwart part en de Koger olieslager Claes Arisz Caescoper voor de helft.
De molen was dicht tegen het huis van Gerrit Caescoper aangebouwd. Dat bleek uit de bijzondere conditie ‘dat de molen vrije overslag met de roeden over ’t huis van Gerrit Arisz Caescoper heeft.’
Bovendien moest de eigenaar van de molen alle schade, die de molen aan het huis zou aandoen vergoeden en was hij verplicht om het pad naar de weg te onderhouden, waarvoor hij wel het recht van vrij overpad kreeg . Wildeman kocht het erg samen met zijn zoon Willem Cornelisz.
Pieter Jansz Graaf dook in 1721 op als mede-eigenaar van Het Vergulde Kalf . Hij verzekerde de molen samen met Maarten Wildeman voor f. 3000,- tegen brand. Graaf was rooms-katholiek en woonde in Haaldersbroek op het Kalf, vlakbij de molen. Hij was eerst getrouwd met Dieuwertje Pieters met wie hij tussen 1700 en 1705 in het huwelijk trad. In1724 trouwde hij voor de tweede keer. Barbra Dirks was zijn tweede vrouw. Uit het eerste huwelijk had Graaf vier kinderen, Pieter, Neeltje, Frans en Jan. Hij overleed op 5 juli 1734 . Pieter en Frans de Graaf namen in 1733 Het Vergulde Kalf over van hun vader .
In de namiddag van zaterdag 9 juli 1870 sloeg de bliksem in de pelmolen Het Vergulde Kalf aan het Krengelgat bij Het Kalf in Oostzaandam. Het rietdek van de molen scheurde van boven tot onder open en er ging een roede verloren. Het onweer ging die dag ernstig te keer. In Oostzaan werd een koe van boer Mager dodelijk getroffen door de bliksem .
De molen van Trijntje Molenaar, de weduwe van Barend Aten, was verzekerd in het Papiermakerscontract, dat twee schouwers naar de molen zond om de schade op te nemen. Zij vonden sporen van brandschade en rapporteerden dat aan Rens Doorn, de secretaris van de gecommitteerden van deze brandverzekering.
Negen dagen na de brand kreeg Jan Aten, die namens zijn moeder als directeur van de pellerij met Het Vergulde Kalf optrad, bericht van Rens Doorn, dat deze onderlinge brandverzekering geen schade zou uitkeren. De reden was een beslissing van de algemene vergadering van de verzekering, die op 13 maart 1869 was genomen. De Wormerveerse peller Adriaan Prins had al in februari van dat jaar voorgesteld schade als gevolg van blikseminslag, maar zonder brand, toch te vergoeden. Na enkele bijeenkomsten kwam een definitief voorstel op tafel, waarin werd vastgelegd dat bliksemschade zonder brand boven de f. 1000,- te vergoeden, mits niet 2/3e van die schade was veroorzaakt door de as of een roede. Het voorstel werd met een kleine meerderheid verworpen: 31 tegen 26 stemmen .
Jan Aten was bijzonder verbolgen over de gang van zaken en tekende protest aan. Doorn schreef op 19 juli een brief aan de gecommitteerden. Hij had een ontmoeting met Aten gehad en hem op de hoogte gesteld van de beslissing. “Het is een zeer onaangename kwestie,” schreef hij. “Aten was zeer ontevreden met het besluit.” Doorn liet in zijn brief ook doorschemeren, dat Arend Latenstein van Voorst, de voorzitter van de gecommitteerden, wel voorstander zou zijn van uitbetaling .
De zaak was derhalve nog niet beslist. Dat bleek ook wel uit een brief van 26 juli, waarin Doorn meldde dat de zaak nog eens besproken zou worden tijdens een bijeenkomst van de overlieden van het contract, die in herberg De Zwaan van kastelein Arends in Zaandijk zou worden gehouden.
Deze vergadering vond twee dagen later plaats. Aten bleek om een nieuwe schouwing van de schade gevraagd te hebben. Alle overlieden, die over dit soort kwesties advies moesten geven aan de gecommitteerden – de directie – van het contract, waren aanwezig. In het verslag van de vergadering werd vastgelegd, “dat alle schouwers een nieuw onderzoek hebben gehouden, waarbij overtuigend is gebleken dat er sporen van brand waren.”
Bovendien waren er drie molenmakers opgetrommeld, die allemaal een eigen taxatie van de schade maakten. Lammert Gorter kwam tot een bedrag van f. 485,-, Simon Otter tot f. 490,-, maar Pieter de Vries week met f. 305,- zwaar af van zijn collega’s. Hij deed dit, omdat hij er van overtuigd was dat de halsteen niet als gevolg van de bliksem gebroken was.
Tijdens de vergadering met de gecommitteerden en overlieden over deze kwestie waren de drie molenmakers ook uitgenodigd. Gorter en Otter schaarden zich achter de visie van hun collega: ‘Wij zijn eenparig van mening, dat De Vries gelijk had daar de breuk oudere dagtekening verried, terwijl wij tevens betwijfelden of de schepperij door het onweder schade had geleden.”
Er was zeer weinig brandschade geconstateerd. Als bewijs legden de drie enig riet op tafel, dat vlakbij een door de bliksem getroffen stijl was gehaald. Er werd besloten tot een uitkering van f. 422,67. Dit bedrag werd bereikt door de schattingen van de drie molenmakers op te tellen, de schade aan de halsteen, die op f. 12,- werd geschat, hiervan af te trekken en het totaal door drie te delen. Trijntje Molenaar kon het bedrag binnen veertien dagen ophalen bij penningmeester Jan Vis Csz.
De gevolgen van het besluit leken verstrekkend, omdat een jaar eerder was besloten geen schade uitkeringen te doen, indien er geen brandschade was. Secretaris Rens Doorn vroeg zich gelijk af of er geen precedent geschapen was en dat het besluit van de algemene vergadering moest worden ingetrokken. Albert Kluyver, één van de gecommitteerden, verklaarde dat hij de gang van zaken erg ondoorzichtig en moeilijk vond. Hij zei: “Het besluit van de algemene vergadering moet worden ingetrokken. Ook al omdat Klaas van der Stadt heeft verklaard dat bliksemschade alleen niet meer te verzekeren valt.”
Maar deze gecommitteerde vergiste zich, want de Zaandijker Arie de Bruyn, ook een directielid van het Papiermakerscontract, liet gelijk weten, dat hij wel verzekerd was tegen dergelijke schade.
Het voorstel van Kluyver om de algemene vergadering een nieuwe uitspraak in deze kwestie te vragen, werd in stemming gebracht maar met zes tegen en twee voor verworpen .