De snuifmolen Het Vool of Het Jonge Paard, zoals hij ook wel werd genoemd, werd op 17 maart 1693 door Jan Claesz Langebaert verzekerd. De molen werd in het brandcontract ingeschreven als tabacsmolen Het Jonge Paert.
Deze inschrijving is uiterst merkwaardig, omdat de windbrief pas op 28 april 1703 werd verstrekt. Nu gebeurde het wel meer dat molens al gangbaar waren voordat de bouwvergunning werd verstrekt, maar tien jaar is – zeker aan het einde van de zeventiende eeuw – wel een erg grote marge.
Bovendien is de verbandacte van Het Vool bewaard gebleven. In deze verbandacte werd de hoogte van de windpacht, de jaarlijkse belasting, geregeld, waarbij de eigenaar van de molen zijn eigendommen in onderpand gaf met het recht van naasting, indien hij niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. Deze windpacht werd vastgesteld op drie gulden per jaar, het normale bedrag voor bovenkruiers van klein formaat.
In deze verbandacte, die door schout en schepenen van de Banne Westzanen werd verstrekt op 30 oktober 1703, werd niet alleen vastgelegd wanneer de windbrief was verstrekt, maar werd ook het tijdstip vermeld, waarop de molen gangbaar werd. In het geval van Het Vool was dat 2 januari 1703 .
Maar uit het verzekeringscontract blijkt dat de molen al tien jaar op zijn standplaats aan de Zuider- of Heerenwatering achter het Zeemanspad stond. Wat de oorzaak van de late afgifte van de windbrief is zal wel nimmer achterhaald worden. Ook is niet bekend hoe lang Langebaert met Het Vool bleef werken.
Maar op 5 juni 1723 was de molen in handen van Dirk Groenvelt, die hem toen als tabakstamper voor f. 1000,- verzekerde. Vijf jaar later liet hij dat bedrag met 300 gulden verhogen en dat zou zo blijven tot 1756. Toen werd Het Vool door brand getroffen in de nacht van 13 oktober. Groenvelt was nog steeds eigenaar en kreeg een uitkering van f. 12:70: 3:0. Zijn eigen risico bedroeg f. 29:17:0. Waarschijnlijk was hij zelf niet meer actief in het bedrijf, want hij liet zich vertegenwoordigen door zijn zoon Johannes Groenvelt en Jan Schermer, die optrad ‘voor desselfs vader.’
Het Vool werd dus in rederij gedreven, zoals met zoveel molens in de Zaanstreek het geval was.
De eigenaren grepen de brand aan om op het erf een grotere snuifmolen te herbouwen. Dit nieuwe Vool werd op 4 juni 1757 weer gemeld als lid van het brandcontract, waarin de molen voor f. 2000,- werd opgenomen. Het Vool was ongetwijfeld al veel eerder weer in bedrijf, maar aanmeldingen en royeringen werden per traditie tijdens de algemene jaarvergadering van het brandcontract bekend gemaakt en notariëel vastgelegd en die vergadering was nu eenmaal altijd in de eerste week van juni.
Ruim een jaar later volgde Johannes Groenvelt zijn vader op, maar op 29 december 1761 werd de verzekering overgeschreven op naam van de weduwe Jan Schermer met de vermelding “gehuurd van Johannes Groenveld.” . Vier jaar later ontsnapte het nieuwe Vool aan verwoesting door brand, toen op 15 oktober de kap in brand vloog. Men slaagde er met veel moeite in de molen te behouden.
Pieter Boorsma slaagde er niet in gegevens over het verdwijnen van deze snuifmolen te vinden, maar Het Vool zou nog 43 jaar in bedrijf blijven. Op 10 augustus 1808 verkocht Dick Schermer uit Westzaandam namens de firma Weduwe Jan Schermer & Zn de molen voor 2300 gulden aan Coenraad Brouwer, die ook uit Oostzaandam kwam. Bij de verkoop was het erf van 100 roeden inbegrepen.
Deze verkoop werd pas op 3 april 1810 door schout en schepenen van de Banne Westzaan geregistreerd. Dit kwam doordat Coenraad niet lang na de verkoop overleed. Dit uit een verklaring, die Dirk Schermer liet opmaken en bij de transportacte liet voegen. Deze verklaring luidt als volgt: “Door mij werd op 10 augustus 1808 de molen Het Vool en haar aanhorige erven verkocht aan Coenraad Brouwer, woonende te Oostzaandam, doch vervolgens aldaar overleden, het eerste om te amoveeren, in eene koop te zamen voor 2300 gulden.”
Brouwer moest de molen dus slopen. Kennelijk was Het Vool nog wel in goede staat, want de verkoopprijs duidt geenszins op een ernstige staat van verval. Waarom de molen gesloopt moest worden is onduidelijk. Maar dat hij er serieus werk van maakte blijkt wel uit het feit, dat Brouwer het erf al op 7 oktober van dat jaar doorverkocht. Schermer legde ook dat vast in zijn verklaring: “En dat het voormelde erf door den bovengemelde Coenraad Brouwer op den 7e october dezelven jaar aan den heer Cornelis Corver te Westzaandam separaat voor veertig guldens is verkocht geworden .”
Cornelis Corver was een vooraanstaande houthandelaar.
De registratie van de verkoop van Het Vool werd op 3 april 1810 geregeld door Willem Sommelijn, de secretaris van de Banne van Oostzanen, een man dus die het klappen van de zweep kende. Kennelijk waren er problemen gerezen, die met de ongebruikelijke verklaring van Schermer moesten worden opgelost. Sommelijn had daar belang bij, want hij was inmiddels gehuwd met Maartje Honig ‘bevorens weduwe en erfgenaam van Coenraad Brouwer.’