Op 4 juli 1639 werd de windbrief voor een oliemolen afgegeven aan Anna Fredericx, de weduwe van Cornelis Duijfjes. In het maatboek van 1654 kwam deze molen ook nog voor. Willem Gerritsz uit Krommenie was toen eigenaar. Volgens Jan Emmerig, voorzitter van de historische vereniging Krommenie, was deze molen al in 1632 gebouwd en luisterde hij naar de naam De Waterhond.
Dit gegeven komt voor in de ‘nota de resseristie van den rentmeester Colterman’, die op 22 februari 1644 werd opgemaakt. Hierin werden een groot aantal windbrieven en verbandactes geregistreerd.
Over De Waterhond werd vermeld: “Gelijcke acte op de naemen van Dirck Claeszoon ende Louris Janszoon, buerluijden tot Crommenije dijck e4en achtkant olijmolentgen op den Uijterdijck, genaemt Den Ham alias De Waterhont, bewesten ’t dorp van Crommeije de roeden bovenop een stelling en omgaende mits tot erffpacht betalen III pond .
Hierbij verclaringe van shepenen van Assendelft gebleecken is dat het achtkantich molenkenin deze gemeente gestelt is in den dorpe van Assendelft, volgende de attestatie in dato den XIIIe Decembris XVIC XLIII.
Ondergeteijkent
Jan Claesz Kael ende Wouter Louris”
De vergunning – het gaat hier om de verbandacte – werd dus op 13 december 1643 afgegeven met de vermelding, dat het hier om het eerste jaar ging, waarin erfpacht moest worden betaald. Deze was drie pond Vlaamse Groten van 40 ’t pond. Dit was een bedrag dat gelijk stond met drie Carolus guldens.
De periode, waarin zonder windbrief werd gewerkt – liefst negen jaar – is wel erg lang, maar kan wellicht verklaard worden door het feit, dat er onduidelijkheid was over het rechtsgebied, waarin de molen stond: Krommenie of Assendelft. Colterman was rentmeester van Kennemerlant en Westvriesland, waaronder beide dorpen vielen.
In elk geval werd na 1654 geen enkele aanwijzing meer aangetroffen over het bestaan van deze molen, zodat hij omstreeks deze periode wel zal zijn gesloopt.
De molen stond oostelijk van de Westdijk bij de Noorderham .