Jan Christiaensz liet in 1641 De Weldragende Kersenboom ten noorden van de Noordersluis aan de Nauernasche Vaart bouwen. Op 14 juni kreeg hij de windbrief voor de hennepklopper. Negentien jaar lang beoefende hij het beroep van loonmaler. Hij beukte dus hennep in opdracht van anderen. Al die tijd was Jan Karses molenmeester en boekhouder.
In 1660 verkocht Christiaensz een hele reeks parten, waardoor De Kersenboom werd opgedeeld in 1/20e en 1/16de aandelen. Wie belangstelling had kon een part kopen. Lang niet allemaal waren ze rolreders. Mannen als Willem Gavisz de Jong en Allert Barentsz Bakker, die niet bij de zeildoekweverij betrokken waren, namen ook parten in De Kersenboom.
Maar op 9 oktober 1671 werden zij uitgekocht door een groep rolreders, die in totaal 21/40ste part overnamen voor een bedrag van f. 787,50. De groep bestond uit tien Krommenieërs en zeven kooplieden uit Marken-Binnen. Ook Jan Christiaensz verkocht zijn aandeel.
Op 22 juli 1702 raakte er een boerderij in brand. Deze stond weliswaar ver van De Weldragende Kersenboom, maar de wind was ongunstig, waardoor het rietdek van de molen vlam vatte. Met de grootste moeite wist men de hennepklopper te redden.
Pieter Maertensz Baas kocht op 12 oktober 1706 1/40ste part in de molen. Toen hij acht jaar later overleed bleek hij eigenaar van een groter aandeel, want zijn erfgenamen deden 1/16de part op 13 juli 1714 over aan Jan Claasz Crook en Willem Pietersz Smit.
In 1714 verkocht Crook’s wduwe Grietje Engels samen met Smit dit part weer, maar wie de koper was is niet bekend. Hetzelfde jaar verhuisde er ook 1/20ste part van Aagt Jaspers, weduwe van Jan Gerritsz Al, naar Gerrit Willemsz Swart.
In 1722 was Engel Jansz Crook betrokken bij de molen. Op 8 december werd zijn boedel verdeeld en daarin kwam 1/10de part in de molen voor. Engel was getrouwd met Maartje Jans en had drie minderjarige kinderen. Hij had links en rechts wat vee staan. Bij Jan Claasz Baas in Westzaan stonden drie vaarskoeien, bij Jan Jansz Boer in hetzelfde dorp twee vaarskoeien
En bij Pieter Reijersen in Krommenie een kalf. Achter zijn huis ten noorden van de kerk had hij nog een lapje grond, waarop een ziedhuis en een hooiberg stonden en hij bezat een boeier. Alles bij elkaar had hij voor f. 1950,95 gespaard. Hij was daarnaast actief in de rolrederij, want in zijn boedelbeschrijving werd genoteerd: “Alsoo de rolreederswaren voor een gedeelte wijd en sijds en hier en daer onder de arbeijdsluijden sijn, soo is hun voogden vooralsnog onbekent wat het geheel is en welk daar toe sijn behoorende.”
Er ontbrak dus kennelijk een administratie van de thuiswerkers, die voor Crook aan de slag waren .
Steeds bleven er veel geïnteressseerden in De Weldragende Kersenboom. De partenhandel draaide steeds om 1/20ste of 1/10de stukken. De rolreders waren altijd de voornaamste deelnemers. In 1806 hadden de ‘zeildoekfabriqeurs’ de molen geheel in bezit en in 1825 sloten zij een overeenkomst voor de exploitatie van alle hennepkloppers in de gemeente . Dit contract zou veertig jaar standhouden en pas op 30 december 1865 worden opgeheven.
De slot acte werd getekend door Jan Schaap, Gerrit van Leijden Dsz, Jan van Leijden Csz, Jan van Eden Jsz, Klaas van Eden, Gerrit van Leijden Jsz, Willem van Vliet, Klaas van Vliet jr, Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn en Brechtus Willem Kaars Sijpesteijn.
De laatste werd eigenaar van De Weldragende Kersenboom, maar later ging hij over naar zijn broer, die de laatste eigenaar van de molen was..
Pieter Hendrik. Kaars Sijpesteijn was ook eigenaar van de oliemolen De Vrede in West-Knollendam . Hij liet De Weldragende Kersenboom in 1885 tot stellinghoogte afbreken en ging het restant als pakhuis gebruiken. Later werd het pakhuis tot woonhuis omgebouwd, waarin de familie Sely nog tot 1962 woonde .