In 1734 werd de snuifmolen De Zalm aan de Nauernasche Vaart bij Nauerna gebouwd. De eaxacte standplaats werd nooit gevonden. De Zalm werd tot de Assendelver molens gerekend. De molen was afkomstig uit De Rijp, waar hij aan de Bolsloot ten zuiden van het dorp had gestaan. Pieter Jacobsz Kieft en zijn broer Cornelis waren de kopers. Zij namen de molen al op 18 oktober 1733 voor f. 350,- over van Sijmon en Frederik Beets, Claes Arisz Prins en Marij Gerritse . Pieter hield het al snel voor gezien en verkocht op 11 februari 1735 zijn halve part aan zijn broer Cornelis. Bij de verkoop was het molenerf in Assendelft inbegrepen, maar ook het lege erf, waarop de molen in De Rijp had gestaan. Cornelis betaalde f. 1090,-.
Pieter verliet het land, maar zijn verplichtingen in De Rijp had hij niet voldaan. Dat was de reden dat de regenten van De Rijp op 13 mei 1740 een insinuatie uitbrachten aan het adres van Cornelis Kieft. Dankzij deze notariële aanzegging werd duidelijk dat Pieter Kieft De Zalm al in 1733 had gekocht. Aanvankelijk was hij daar blijven staan, maar in 1734 werd hij overgebracht naar Assendelft om daar onder dezelfde naam verder te gaan.
De regenten stuurden notaris Simon Jongewaard uit Westzaan naar Kieft en deze had de volgende mededeling: “Wegens achterstallige verponding van f. 80,- als recognitie in de wind voor de jaren 1737, 1738 en 1739 te samen f. 55,50 wegens Uedele’s molen De Salm in 1733 in De Rjip gekocht,m schoon in de jurisdictie van Assendelft vervoert.”
Op 5 mei 1740 hadden de Edele Hoogmogende Heren Staten van Holland en West-Friesland bevel gegeven, dat Kieft binnen veertien dagen de achterstallige windpacht moest voldoen. Dit lijkt op zich vreemd, omdat de molen sinds 1735 al niet meer in De Rijp stond, maar de windpacht, die voor het gebruik van een molen moest worden betaald, diende toch voldaan te worden. Vermoedelijk was er een afkoopregeling voor meerdere jaren. Dat de molen verplaatst werd deed er dan niets meer toe.
Cornelis Kieft was daar kennelijk ook van overtuigd, want hij liet de notaris, die de aanzegging bij hem in Nauerna kwam voorlezen, weten: “Ik neem aan om binnen de tijd van vier weken te betalen .”
Cornelis bleef lang met de molen werken, maar dat gebeurde wel binnen een partenrederij. Dat bleek toen op 9 maart 1743 een boedelbeschrijving werd gemaakt van de bezittingen van Dirk Jorisz. Dit was een weduwnaar, die in Zaandijk was overleden. Onder zijn bezitting werd een kwart part in de snuif-en tabaksmolen De Zalm, ‘aan en ten westen van de Vaartdijk te Nauerna, belend ten zuiden Cornelis Bleeker en ten noorden Jacob Verweel.’ Het erf bleek 400 roeden groot. Door deze beschrijving werd er iets meer duidelijk over de standplaats van de molen. Dat Jorisz deel uitmaakte van de rederij met De Zalm bleek ook uit de opmerking: ‘De rederij van De Zalm is nog schuldig aan diverse personen f. 95:-:-.’
Ook hier zal het wel om een vierde part gegaan zijn. De goederen werden allemaal in publieke veiling gebracht. Het kwart part van de molen bracht f. 255,- op, zodat de totale waarde van De Zalm in 1742 op f. 1020,- werd bepaald. Het ging dus om een kleine molen. Wie de koper van het part werd is niet bekend.
Er waren twee erfgenamen. Dit waren Dirk’s kleinkinderen Pieter Cornelisz Weesel, die in Amsterdam woonde, en de nog minderjarige Trijntje Gerrits Hooft, een dochter van Guertie Dirks Jorisses. Zij ontvingen elk f. 253,70, zodat Dirk Jorisses in schamele omstandigheden geleefd moet hebben .
In 1768 was ook Pieter Jacobsz Kieft overleden. De Zalm was toen nog slechts voor 3/8ste part in bezit van zijn familie. Zijn weduwe Trijntje Cornelis Kes machtigde toen Klaas Stuurman ‘om de directie te voeren over 3/8ste part in de snuyf-tabaksmolen De Salm, staande en gelegen tot Nauerna aan de Vaart onder Assendelft.’
De gaandehouder was toen Jan Kaet, die in Westzaan ook met de snuifmolen De Jonge Dolfijn had gewerkt. Als voorganger van Kaet werd David Pel genoemd. Dit was een al overleden burgemeester van Westzaan, die grote belangen in de snuifindustrie had gehad .
Het part werd – vermoedelijk na de dood van Trijntje Kes – overgenomen door Klaas Stuurman. Deze was er in elk geval op 9 september 1779 eigenaar van en hij liet De Salm ombouwen tot verfmolen.
Dit blijkt uit de verkoopovereenkomst van die dag. De verbouwing leidde er later toe dat de belasting voor de molen omhoog ging. Het verpondingsregister van 1787 vermeldt in elk geval: “Een snuyfmolen op ’t quohier der verponding no. 68 staande op f. 4,- wegens gedane verbeteringen nu gesteld op f. 8,-.“ Hoewel de naam van de molen niet werd genoemd moet het hier om De Zalm gaan.
Twee jaar later kocht de firma Jan Smit & Zoon de molen en liet hem als papiermolen inrichten. Het bedrijf werkte ook met De Witte Dolfijn, die in Assendelft aan de Delft bij het Zaandammerpad stond. Vermoedelijk werd De Zalm voor het malen van stof gebruikt, zodat er niet veel verbouwd hoefde te worden. De molen dook in 1797 voor het laatst op in de stukken en verdween daarna op mysterieuze wijze. Aangezien in geen enkele brandkroniek melding wordt gemaakt van een brand in de molen, moet worden aangenomen dat De Zalm geveld werd met de slopershamer. Joop Goudsblom meldde in 1951 in het cultuur-historisch maandblad De Zaende in zijn studie over de hennipkloppers in Krommenie en De Rijp, dat De Zalm in 1811 werd gesloopt, maar waar hij die kennis vandaan had is onbekend.
Zalm
Type molen: snuifmolen, later verfmolen
Plaats: Assendelft - Nauerna
Bouwjaar: 1735