Van de paltrok De Zeehen is niet veel bekend. Pieter Boorsma trof hem voor het eerst in de stukken aan in 1732, toen Claes Claesz Hertogh de molen verzekerde. Maar zes jaar eerder werd zijn moeder, de weduwe Claes Hertogh, al als eigenaresse genoemd door drie schaatsenrijders, die een lijst van molens aanlegden bij een tocht, die zij door de Zaanstreek hielden.
De molen was dus van oudere datum dan tot nu toe bekend. Bovendien was de paltrok geen balkenzager, zoals Boorsma vermoedde, maar een wagenschotzager. De schaatsenrijders plaatsten hem in elk geval op de lijst van meer dan honderd ‘palsrock wagenschotsaagers’, die zij in het Westzijderveld aantroffen.
De molen stond in het noorden van Zaandam ten oosten van de Watering. Vermoedelijk achter het Schiermonnikoog. In elk geval stond hij op de ‘schaatsenrijderslijst’ als nummer 79 tussen de Grauwe Eend, Bonsem, Beer, Naijkamer en de Nieuwe en Oude Kikkert. Deze laatste twee molens stonden op Koogs grondgebied aan de Mallegatsloot, die de grens tussen Koog en Zaandam vormde. Met welke molen De Naijkamer werd bedoeld is onduidelijk. HEt is de enige keer, dat deze molen wordt genoemd. Vermoedelijk ging het om een bijnaam. De Beer was ongetwijfeld de oude bovenkruier De Grauwe Beer, die ter hoogte van de huidige Frans Halsstraat stond, en de Bonsem stond achter het Meester Cornelispad, wat al weer een stuk zuidelijker dan het Schiermonnikoog was. De Grauwe Eend stond dan weer vlakbij de oliefabriek Het Hart, die op het erf van windmolen De Witte Zwaan naast het spoorwegviaduct werd gebouwd.
De Zeehen viel ten offer aan de recessie in de houtzagerij in het midden van de achttiende eeuw. Op 3 november 1745 trad Claes Hertog de Jonge uit het brandcontract en dat was gelijk het laatste bericht, dat over deze molen werd gevonden.