De bovenkruier balkenzager De Zes Gebroeders is een bijzonder geval. De molen is niet terug te vinden in de veilboeken van de Banne Westzaanen, het bestuurlijk lichaam van de westoever van de Zaan in de zeventiende en achttiende eeuw, en komt ook niet voor in de talloze assurantiecontracten.
Pieter Boorsma zegt dat de molen voor het eerst in 1726 werd gevonden in de stukken. Een bron noemt hij niet, maar hij zegt in Duizend Zaansche Molens wel dat Piet Rot toen eigenaar was. Dit zou de bijnaam van de molen verklaren.
In de winter van 1726 schaatsten Cornelis Mens, Jacob van Sante en Jan Pouwelsz Bont door het Westzijderveld en de Zaanstreek en noteerden alle molens, de types en de namen van de hen bekende eigenaren, die zij op hun tocht passeerden. De Zes Gebroeders kwam ook op hun lijst voor, maar als eigenaar noemden ze Cornelis Groen .
Piet Rot figureerde eveneens in deze inventarisatie, maar hij werd genoemd als eigenaar van De Oude Haas, die in het verlengde van het Otterspad stond, en niet van De Zes Gebroeders. Rot was ook één van de stichters van de paltrok De Oude Rot, die waarschijnlijk tussen de Heerenwatering en de Zuiderwatering heeft gestaan. In 1738 was hij de enige eigenaar van deze molen
De Oude Rot stond op een erf vlakbij De Zes Gebroeders. Deze bovenkruier zwaaide zijn wieken op een erf ten westen van de Heerenwatering in het verlengde van het Noorderkerkpad, de huidige Parkstraat.
Over de eigenaren van De Zes Gebroeders zijn verder geen mededelingen gevonden. De molen ging op 19 september 1756 in vlammen op. Er werd onmiddellijk een vervanger gebouwd en deze hield het vol tot 22 juli 1861. Blikseminslag en een daarop volgende brand maakte een einde aan deze tweede molen.
De eigenaar was atoen de firma Evert Mul & Comp. Dit bedrijf liet nogmaals een vervanger bouwen. Ook dit was een bovenkruier balkenzager, die de naam De Vlijt kreeg. In 1862 draaide deze molen weer.
Op 2 januari 1864 sloot de houthandelaar Hendrik Noomen een verzekering voor een partij hout af ter waarde van f. 2000,-, die in de schuren van De Vlijt lag opgeslagen. De overeenkomst werd geregeld via assurantiekantoor Willem van Orden in Zaandam. Gezien de verzekerde waarde was de partij niet zo groot. Noomen liet zijn balken dus kennelijk bij De Vlijt zagen, zodat hier loonzagerij werd beoefend. Dit betekende dat men in opdracht balken zaagde. De eigenaar van het hout moest dan zelf de verzekering voor zijn eigendommen regelen. In januari 1864 verhoogde Noomen de polis tot 3000 gulden, zodat De Vlijt wel een aantal jaren voor hem zaagde
De windmolen zou niet lang in bedrijf blijven. In 1876 achterhaalde de tijd hem en werd De Vlijt vervangen door een stoomzagerij.