De Zwarte Hengst stond aan en ten zuiden de Blauwepadsloot in Westzaandam. Zijn buren waren de oliemolens De Groene Ridder of Jonker en De Krab. Op 30 september 1669 werd de windbrief verstrekt aan Arijaen Willemsz. Arisses Volger. Volgens Pieter Boorsma begon De Zwarte Hengst als oliemolen. Maar op 1 maart 1670 schreven schout en schepenen van de Ambachtsheerlijkheid Westzaanen & Crommenije een verbandacte uit voor De Zwarte Hengst, waarin zij hem als verfmolen registreerden. In deze verbandacte, die bij de windbrief hoorde, werd de jaarlijkse windpacht geregeld, die voor De Zwarte Hengst op 3 pond Vlaamse Groten van veertig ’t pond werd vastgesteld. Dat was gelijk aan 3 gulden.
De molen werd met name genoemd en Volger heette in de acte Aris Willemsz Arisses van Saerdam. Hij bouwde de molen op eigen grond en de belendingen waren ten zuiden van Cornelis Dirksz Sluyk en ten noorden van het Papelandt. Dit waren landerijen, die eigendom waren van de kerk .
De familie Volger bleef lang met de molen werken. Arijaen verzekerde De Zwarte Hengst zelf nog op 26 oktober 1699. In 1715 werden Jan Willemsz Volger en Dirk de Muyser vermeld als eigenaren van de lading, hoewel hun namen in het brandcontract waren doorgehaald. Vanaf 11 mei 1719 stond er weer een Adriaan Willemsz Volger op de lijst. Maar dit was ongetwijfeld niet langer de stichter van de molen.
In 1717 was de molen omgebouwd tot houtzager. Op 13 maart van dat jaar liet Arijan Volger ‘het gaandewerk uit de oliemolen de Swarte Hengst’ veilen.
Adriaan Willemsz Volger was overigens niet alleen actief als houtzager. Hij handelde ook in hout, dat hij zelf importeerde. Zo sloot hij op 25 juli 1733 een contract af met schipper Dirk Pluyser van het fluitschip De Tijt om voor f. 4850,- plus f. 50,- voor wacht een scheepslading hout uit Narva aan de Oostzee te halen. Deze zou daar verzorgd worden door een correspondent van Volger. Het schip vertrok met ballast en moest geladen worden met houtwaren, masten en molenroeden, die zelfs in het kabelgat moesten worden gestouwd. Pluyser was verplicht het touwwerk uit het kabelgat te halen en op dek op te slaan. Bovendien moesten de kooien voor de mast verwijderd worden om extra opslagruimte te krijgen. Alleen de twee kooien achter de kombuis konden gehandhaafd blijven. Pluyser moest de reis in veertien weken maken en zodra de wind gunstig was uitvaren. Zijn lading moest hij afleveren bij De Volewijck voor de stad Amsterdam of ‘soo veel nader aan Saerdam als bequamlijck sal konnen geschieden .’
Volger bleef in elk geval tot 1748 eigenaar, toen hij de verzekering nog eens verlengde. De molen was vanaf 1733 voor f. 3000,- verzekerd. Op 6 september 1759 liet Jan Middelhoven de Jonge De Zwarte Hengst uit de verzekering nemen. Wanneer hij eigenaar van deze molen werd is niet duidelijk .
*********
Daarna is er tot 1783 een opmerkelijk hiaat in de gegevens over De Zwarte Hengst. Op 6 november van dat jaar verkocht Gerrit Duurkant, toen eigenaar van oliemolen De Groene Ridder, de zaagmolen De Oranjeboom ten noorden van De Krab aan Gerrit Visser. Tegelijkertijd deed hij het ‘lege erf van de geamoveerde molen De Swart aan en ten noorden van de Krabsloot’ over aan Visser. Deze betaalde voor molen en erf f. 2400,-. Deze transportacte is in allerlei opzichten opmerkelijk. Het bestaan van de zaagmolen De Oranjeboom was op het genoemde erf tot op heden onbekend. Vermoedelijk was dit De Oranjeboom of Luis, die eerder aan de Petsloot – veel zuidelijker – in Westzaandam stond. Het bestaan van molen De Swart is eveneens onbekend. De enige molen met het voorvoegsel ‘Zwart’ aan de Krabsloot was De Zwarte Hengst. Het kan dus bijna niet anders, dan dat het verkochte erf van deze molen was. Maar in 1800 dook de molen weer op als eigendom van de familie Middelhoven. Dit raadsel is nog niet opgelost .
*********
Maar De Zwarte Hengst bleef wel balken zagen en dat gebeurde tot 1800 voor rekening van de familie Middelhoven. Op 2 december 1800 verkocht Jacob Lakeman als executeur-testamentair van de boedel van Jacob Middelhoven de molen voor f. 3335:15: aan Jacob Groot Schippers uit Westzaandam. Deze nam daarbij ook de schuur, een pakhuis, los gereedschap, het erf van 500 roeden en nog bijbehorend weiland over. Uit deze verkoop bleek dat de molen gezamenlijk familie-eigendom was. Lakeman trad op voor de erfgenamen van Cornelis en Willem Middelhoven en die van Jacob Jacobsz Middelhoven en zijn echtgenote Trijntje Pieters Rogge .
Uit de verkoop prijs blijkt dat de molen nog in uitstekende staat was. Toch zou Groot Schippers De Zwarte Hengst vier jaar later al verkopen. Ook toen was er geen enkel teken van verval van de molen, maar op 1 mei 1805 had Jacob Groot Schippers De Walrot gekocht, die aan weg en Zaan in de Molenbuurt op een veel betere standplaats dan De Zwarte Hengst stond . Zes dagen later deed hij zijn oude molen van de hand. Koper werd Atze Buwalda uit Sneek, die er 3200 gulden voor betaalde . Buwalda werd daardoor ook eigenaar van het erf, dat 500 roeden groot was. Op 13 september van dat jaar was De Zwarte Hengst van zijn erf verdwenen. Buwalda had op die dag een machtiging laten registreren bij de drossaard van Sneek op naam van Frederik Cardinaal. Dit was een vooraanstaande houthandelaar-en zager uit Westzaandam. Hij trad als zaakwaarnemer voor Buwalda op in Zaandam en verkocht op 10 juni 1806 het erf van de ‘geamoveerde’ molen voor f. 112:10:- aan Klaas en Marten Noomen, die al eigenaar waren van de landerijen naast de voormalige Zwarte Hengst .
De molen verdween dus niet definitief door de sloop, zoals in Duizend Zaanse Molens wordt vermeld, maar werd verkocht naar Sneek, waar hij weer werd opgebouwd .
De zaagmolen van Atze Buwalda, die al sinds 1718 aan de Geeuw in Sneek stond, was in de nacht van 28 op 29 juni 1804 verbrand en De Zwarte Hengst werd zijn vervanger. De molen hield zijn Zaandamse naam. In Sneek werkte Jetze de Vries-Buwalda met de molen en in 1832 stond zijn weduwe als eigenaresse in de boeken.
Op 16 maart 1856 werd Jan ter Horst eigenaar. Hij kocht de molen met zijn partner Cool van J.W. Bungenburg, de schoonzoon van de weduwe De Vries-Buwalda. Er moest toen wel het nodig aan De Zwarte Hengst gedaan worden, want de reparaties kostten f. 1500,-. Met de molen kochten de nieuwe eigenaren ook drie knechtswoningen.
Als meesterknecht werkte Nicolaas Staanstra op de molen, die in 1891 voor de tweede keer in zijn bestaan verhuisde. Dit keer werd Franeker de nieuwe locatie. De firma G.H. ter Horst & Co had de oude Zwarte Hengst niet meer nodig, omdat er op stoomkracht werd overgeschakeld.
In Franeker vond een ‘biologisch wonder’ plaats, want De Zwarte Hengst veranderde in De Haan en onder die naam bleef de molen tot 1975 in tact. Toen kreeg De Haan ongewenst bezoek van een berucht familielid: de Rode Haan, die volledig victorie kraaide en de molen in de as legde.
In Sneek waren de achtergebleven restanten van de molen toen allang verdwenen. In 1895 maakten ze al plaats voor een droogloods .